Duitse ‘ongehoorzaamheid’ na Operatie Walküre

Duits verzet tegen Hitler – Randall Hansen
9 minuten leestijd
De Wolfsschanze na de aanslag van 20 juli 1944
De Wolfsschanze na de aanslag van 20 juli 1944

Op 20 juli 1944 pleegde Claus von Stauffenberg een aanslag op Hitler in diens bunker de Wolfschanze. Deze actie is bekend geworden als Operatie Walküre. Het doel van Von Stauffenberg was om met ongeveer tweehonderd medestanders een staatsgreep te plegen. De aanslag mislukte, waarna de samenzweerders werden opgepakt en in heel Duitsland duizenden personen werden gearresteerd of geëxecuteerd. Het beeld bestaat dat het Duitse verzet daarna finaal gebroken was. Randall Hansen, hoogleraar Politicologie aan de Universiteit van Toronto, laat in Duits verzet tegen Hitler (BBNC uitgevers, 2015) zien dat de historische werkelijkheid genuanceerder was.

Omslag Martin Broszat, Bayern in der NS-Zeit Teil 1 (1977).
Omslag Martin Broszat, Bayern in der NS-Zeit Teil 1 (1977).
Vanaf september 1944 maakte Adolf Hitlers ideologie van de overheersing van het Germaanse ras plaats voor de tactiek van de verschroeide aarde, zo opent Hansen zijn boek. Op 7 september van dat jaar publiceerde de Führer een artikel in de Völkischer Beobachter waarin hij – naar het Nederlands vertaald – het volgende beval:

“Geen enkele Duitse graanhalm zal de vijand voeden, geen enkele Duitse mond zal hem inlichtingen verstrekken, geen enkele Duitse hand zal hem hulp bieden. Hij zal elke voetbrug vernield en elke weg geblokkeerd vinden – alleen dood, vernietiging en haat zal hij aantreffen.” (9)

Hoge nazi’s als Heinrich Himmler en Joseph Goebbels besloten om Hitler te gehoorzamen en zoveel mogelijk materieel en mensen te (laten) vernietigen, evenals de meeste generaals, maarschalken en officieren. Maar er was ook een kleine groep militairen én burgers die besloot te proberen te redden wat er te redden viel en daarom inging tegen Hitlers destructieve bevelen. Over deze laatste groep gaat Hansens boek.

Historiografische positie

Door de focus op ‘ongehoorzaamheid’ als verzetsdaad begeeft Hansens boek zicht tussen twee historiografische tradities in, namelijk boeken die focussen op verzet om het naziregime omver te werpen enerzijds, en burgerlijk verzet anderzijds.

Historicus Martin Broszat analyseerde in 6 volumes getiteld Bayern in der NS-Zeit (1977-1983) vooral het eerste soort verzet, bedoeld om het nazi-Rijk omver te werpen. Broszat was een pionier op het gebied van de sociale geschiedschrijving van het Derde Rijk en omschreef Widerstand (verzet) als ‘elke actieve en passieve poging om het nazibestuur te beëindigen’. Hij noemde dit Resistanz. Hieronder viel echter van alles, zoals weigeringen om de Hitler-groet te brengen, tóch een Joodse winkel bezoeken en het niet willen dragen van de swastika.

Militair historicus Klaus-Jürgen Müller bekritiseerde Broszat omdat die het concept verzet tot een alomvattend containerbegrip had gemaakt. Alles viel bij Broszat onder ‘verzet’. Volgens Muller duidde het begrip verzet alleen op die acties die bedoeld waren om het regime omver te werpen. Hansen reageert op beide historiografische invalshoeken door de categorie ‘verzet’ te versmallen tot ongehoorzaamheid, ofwel van bevelvoerder, ofwel van burgers. Hansen beschrijft zijn stellingname als volgt:

“Dit boek positioneert zich tussen deze beide polen door zich te richten op de smallere categorie ongehoorzaamheid. Hoewel de omverwerping van het regime ontbreekt (onderdeel van Widerstand), is ‘ongehoorzaamheid’ bij voorkeur een categorie Resistanz omdat er acties onder vallen die bedoeld zijn om een meetbare invloed te hebben op de loop van de oorlog.” (371)

Zoals we op het eind van deze bespreking zullen zien, is het begrip ‘meetbaar’ bij Randall Hansen problematisch, waardoor hij niet uit de impasse raakt waar, volgens Hansens zeggen, Broszat en Müller in verkeerden.

Een van de anti-naziboodschappen van de 'Rote Kapelle'.
Een van de anti-naziboodschappen van de ‘Rote Kapelle’.

Vroeg verzet

In het introductiehoofdstuk gaat Hansen in op het vroege Duitse verzet tegen de nazi’s. Vanaf de machtsovername van Hitler in februari 1933 was er meteen sprake van substantiële tegenstand, met name van de zijde van links-radicalen, sociaal-democraten en binnen het Duitse leger. De eerste verzetsgolf kwam van de communisten:

“In 1935 maakte een golf van arrestaties een eind aan die verzetsnetwerken. Toen in augustus 1939 het Molotov-Ribbentroppact werd getekend, was dat verbijsterend voor de communistische verzetslieden binnen en buiten de concentratiekampen. Het communistische verzet reorganiseerde zich in de aanloop naar Operatie Barbarossa. Het ‘Rode Orkest’ (die Rote Kapelle), een antinazi- en antidemocratische groep onder leiding van Harro Schulze-Boysen (stafofficier bij de Luftwaffe) en Arvid Harnack (advocaat), gaf inlichtingen door aan de Sovjet-Unie, waaronder waarschuwingen over Duitse plannen om binnen te vallen. De groep verspreidde ook folders om de aandacht te vestigen op naziwreedheden in heel Europa.” (26)

In 1942 drong de Gestapo door tot het hart van de communistische verzetshaard en schakelde de groep uit via executies en arrestaties. Hiermee was het links-radicale verzet in Duitsland gebroken.

Henning van Tresckow. Bron: vonstauffenberg.tumblr.com
Henning van Tresckow. Bron: vonstauffenberg.tumblr.com
Andere verzetsgroepen vóór 1944 waren de aristocratische Kreisauer Kreis – een grote groep christenen van adel die in Berlijn en Kreisauer schreef over hoe Duitsland er na de ondergang van Hitler zou moeten uitzien -, en de eveneens christelijk-geïnspireerde tegenbeweging de ‘Weiße Rose’ (Witte Roos), die zich concentreerde rondom vijf studenten en enkele professoren van de Universiteit van München. Hun hoofdactiviteit was de verspreiding van anti-nationaalsocialistisch foldermateriaal, tot de groep in februari 1943 opgepakt en terechtgesteld werd. Verder waren in nazi-Duitsland ook allerlei sociaaldemocratische verzetsgroepen werkzaam, onder meer rond de vakbondsleiders Wilhelm Leuschner en Jakob Kaiser, en rond de uitgever Julius Leber. Deze groepen onderhielden nauwe contacten met de laatste categorie waarbinnen zich anti-Hitlerclubs ontwikkelden: het Duitse leger. Twee bekende militaire verzetsleiders uit die kring waren Henning van Tresckow en Claus von Stauffenberg. Deze twee militaire bevelvoerders zouden een hoofdrol spelen bij de aanslag in de Wolfschanze op 20 juli 1944.

Operation Walküre

Het is genoegzaam bekend dat de aanslag op Adolf Hitler in de Wolfschanze, bekend onder de codenaam Operation Walküre, uitliep op een flop. Om verscheidene redenen: zo was de briefing verschoven naar een ruimte met ramen, kon slechts een van beide bommen tijdig geprepareerd worden en hing Hitler met zijn lichaam boven een sterke tafel. De explosie maakte hierom te weinig impact en Hitler raakte slechts lichtgewond.

De gevolgen van de mislukte aanslag waren des te ingrijpender. In de maanden erna werden in Duitsland ongeveer 200 (vermeende) samenzweerders opgepakt en (al dan niet na een showproces) terechtgesteld. Een geschatte 7.000 mensen, onder wie circa 150 familieleden van de complotteurs, werden opgepakt. Velen verdwenen in concentratiekampen, terwijl veel van de minderjarige familie van de aanslagplegers naar weeshuizen ging waar ze tot het eind van de oorlog zou verblijven.

Verzetshaard in Parijs (augustus 1944)

Het verzet dat na de aanslag van 20 april 1944 plaatsvond, was veelal minder radicaal en bestond veelal uit ongehoorzaamheid, zoals: weigeren om Hitlers bevelen uit te voeren en foutieve of misleidende informatie doorgeven aan het nazi-hoofdkwartier in Berlijn. Daarvoor gaan de ‘resterende’ twintig hoofdstukken uit Duits verzet tegen Hitler.

Auteur Hansen gaat onder andere uitgebreid in op de Duitse commandant in Parijs, Dietrich von Choltitz. Deze commandant sloeg bevelen van Hitler in de wind om daarmee te zorgen voor de bijna bloedeloze overgave van Parijs. Deze Von Choltitz was in mei 1940 een van de commandanten van een Duits bataljon dat Rotterdam aanviel. Later in de oorlog vocht hij bij Sebastopol in Rusland. Op 7 augustus 1944, kort na de aanslag op Hitler in de Wolfschanze, ontbood der Führer generaal Von Choltitz in Berlijn (niet wetend dat Von Choltitz banden had met het Duitse militaire verzet), en gaf hem de opdracht naar Parijs te gaan en die stad tot de laatste kogel te verdedigen en indien nodig te vernietigen.

Het verzet in Parijs bereikte tussen 21 en 25 augustus 1944, slechts elf dagen nadat Von Choltitz was gearriveerd, een hoogtepunt. Op 25 augustus 1944 trokken de eerste geallieerde troepen een grotendeels ongeschonden Parijs binnen. Het behoud moet gedeeltelijk aan de verzetshouding van Von Choltitz en meerdere Duitse officieren in die stad worden toegeschreven en niet alleen, zoals Franse historici hebben gedaan, aan het Franse verzet in die stad. Hansen schrijft:

“Dat Parijs goeddeels behouden was gebleven, was ook te danken aan de Duitse officieren die de stad bezet hadden gehouden. Von Choltitz beschikte niet over de manschappen of het materieel om Parijs te verwoesten. Hij had de stad echter wel ernstig kunnen beschadigen en daarbij veel meer mensen kunnen doden. Maar waar het om draait, is dat Von Choltitz het ook niet wilde proberen. Granaten werden bijna nooit gebruikt, er werd geen moeite gedaan om de stad met benzine in brand te steken (vuur verwoest steden doeltreffender dan bommen of granaten) en Von Choltitz dwarsboomde de plannen van de Luftwaffe om bombardementen uit te voeren.” (139)

Ander Duits verzet: ‘Antifa-Gruppen’

Johannes Blaskowitz
Johannes Blaskowitz
In het boek komt nog een aantal Duitse bevelhebbers en groeperingen aan bod die zich expliciet of meer impliciet tegen hun baas Hitler verzetten. Onder wie de Pruisische patriot Johannes Blaskowitz, die als legeraanvoerder van legergroep G belast was met de verdediging van de Franse steden Toulon en Marseille. Deze kolonel-generaal was een van weinige aanvoerders die durfde te protesteren tegen de massaslachting van Joden door Einsatzgruppen in Oost-Europa. Een andere bevelhebber ter plaatse, Hans Schäfer, sloeg ook hogere orders in de wind en redde zo duizenden militairen van een gewisse dood.

Verder passeren onder meer het verzet van nazi-architect Albert Speer tegen Hitlers tactiek van de verschroeide aarde (en zijn poging Hitler te vergassen), evenals de kleine antifascistische verzetsgroep Antifako (Antifascistische Kampforganisation), die, onder leiding van Otto Blumhoff, in Düsseldorf in de jaren 1944-1945 pamfletten verspreidde met de oproep aan de lezer om zich aan te sluiten bij het verzet tegen Hitler. Hansen meldt over deze laatste groep het volgende:

“De groep had ongeveer tachtig leden en hoewel de meesten passief lid waren, was het wel de sterkste oppositiegroep van Düsseldorf. De rol van de antifascistische groepen (Antifa-Gruppen) in de laatste maanden van de oorlog verdient enige aandacht. Dergelijke groepen ontstonden in een aantal Duitse steden – Düsseldorf was één daarvan, Augsburg een andere – toen de oorlog ten einde liep. Ze maakten geen deel uit van vroegere communistische en sociaaldemocratische verzetsgroepen die plannen hadden voor de omverwerping van het regime en de vestiging van een andere regeringsvorm. Ze maakten ook geen deel uit van de krijgsmacht waarvan de leden moesten kiezen tussen gehoorzaamheid en ongehoorzaamheid. Ze waren feitelijk individuele personen die geen enkele sympathie koesterden voor het nationaalsocialisme, maar die eerder hadden gedacht niet in actie te kunnen komen vanwege de kracht van het regime. (244)

Slotbeschouwing

Duits verzet tegen Hitler slaagt er goed in om in anekdotisch-narratieve vorm enkele verhalen te vertellen van bevelhebbers en ook enkele ‘gewone’ burgers die Hitler ongehoorzaam waren. Toch doorbreekt het boek de impasse niet waarin de werkbegrippen Widerstand en Resistanz zich historiografisch gezien bevinden. Het heikele punt is dat Hansens overigens knap geschreven boek, het Duitse verzet niet daadwerkelijk meetbaar maakt. De werkelijke impact van het ‘verzet van binnenuit’ is alleen meetbaar, als in kaart wordt gebracht hoeveel bevelhebbers in de jaren 1944 en 1945 in het Duitse leger actief waren en hoeveel van hen in meer of mindere mate verzet hebben gepleegd. Het eerste vaststellen is natuurlijk eenvoudiger dan het tweede, maar onmogelijk is het niet gezien de hoeveelheid materiaal die over het verzet en over de organisatie van het Duitse leger geschreven is. Een geografisch deelperspectief kan bij een dergelijke analyse helpen. Dit laatste heeft Hansen gedaan door vooral te focussen op verzet in Parijs, Marseille en Düsseldorf. De auteur komt echter nergens met sluitend cijfermateriaal over de nazitroepen die daar vochten en de aantallen officieren die zich in welke vorm ook verzetten. Deze beperkte analyse doet afbreuk aan de overtuigingskracht van Duits verzet tegen Hitler. Daarbij is het natuurlijk problematisch om de precieze drijfveren van de Duitse bevelvoerders te achterhalen: handelden ze alleen uit ideële overwegingen, of speelde vanuit een egoïstische motivering het persoonlijke lijfsbehoud een grotere rol?

Duits verzet tegen Hitler
Duits verzet tegen Hitler
Helaas zwijgt de auteur nagenoeg over het verzet – ook in de zin van ongehoorzaamheid die uitgangspunt vormt van Hansens boek – uit kringen van de Duitse kerken en verzetsacties van Joden. Ook al stelde dit verzet relatief gezien niets voor, als je ‘ongehoorzaamheid’ als vertrekpunt kiest voor een studie over verzet, mag je deze categorieën mijns inziens niet negeren. Ook al nam het verzet uit deze hoek veelal geen institutionele, maar vooral een individuele vorm aan. Historicus Ger van Roon (1933-2014), voormalig hoogleraar Politieke geschiedenis aan de Vrije Universiteit – in 1967 promoveerde hij op een dissertatie over de Kreisauer Kreis – schreef in 1993:

“Niet de (protestantse en katholieke) kerken als zodanig, maar wel enkele van de bisschoppen van beide kerken, Preysing, Wurm, Dietz, Faulhaber, hebben in de oorlogsjaren hun steun gegeven aan het politieke verzet. Een klein aantal geestelijken, bij de protestanten Bonhoeffer, Asmussen, Poelchau en Gerstenmaier en bij de katholieken de jezuïeten Rásch, Delp en König en de dominicanen Siemer en Braun waren direct betrokken bij het overleg in kringen van het verzet. Daarnaast heeft een klein aantal geestelijken van de kansel tegen het regime gerichte politieke uitspraken gedaan, die niet altijd door hun kerkleidingen werden gedekt. Een dienstweigeraar kreeg echter in principe geen kerkelijke steun.”

De ongehoorzaamheid van de geestelijken waar Van Roon op wijst, wordt door Hansen in de inleiding afgedaan met een enkel zinnetje waarin hij constateert dat dit verzet niets voorstelde. Dat is toch iets te makkelijk en kort door de bocht.

Wat overblijft is een goedgeschreven boek dat duidelijk maakt dat een deel van Hitlers onderdanen in het heetst van de strijd het lef had om zich tegendraads of ongehoorzaam op te stellen. Welke motieven daarbij ook de doorslag gaven…

Boek: Duits verzet tegen Hitler – Randall Hansen
Lees ook: De 43 hondenlevens van Adolf Hitler

0
Reageren?x
×