Historicus dr. Patrick Dassen vertelt in het boek Sprong in het duister (Van Oorschot, 2014) hoe de Eerste Wereldoorlog Duitsland veranderde. Dassen legt uit dat Duitsland de potentie had om en modern land te worden, maar tijdens de Eerste Wereldoorlog radicaliseerde. Daarmee werd meteen de kiem gelegd voor een nog radicalere tweede grote oorlog.
Hoofdvraag en opbouw
Dassen werpt als hoofdvraag op welke invloed de Eerste Wereldoorlog heeft gehad op het verloop van de Duitse geschiedenis in de twintigste eeuw. Over de insteek van zijn boek schrijft Dassen het volgende:
“In dit boek wordt de vraag naar continuïteit en discontinuïteit expliciet gesteld. Dat gebeurt aan de hand van twee thema’s: de interne eenheid van het thuisfront tijdens de oorlog, inclusief de positie van de Duitse joden, en de ’totale oorlog’ aan het front en de aard en mate van het geweld waarmee dit gepaard ging.” (12)
Sprong in het duister is opgezet als drieluik. Het eerste gedeelte gaat over Duitsland aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog, van ongeveer 1910 tot 1914. Deel twee gaat in op de vier oorlogsjaren zelf, gevolgd door een relaas over de naoorlogse jaren tot 1923. Dassens betoog wordt voorafgegaan door een korte historiografische bespreking in de inleiding, waarin hij de hoofdlijnen uit de geschiedschrijving over dit thema uiteenzet. Uiteraard komen hier de paradepaardjes aan bod: Fritz Fisschers invloedrijke boek Griff nach der Weltmacht (1961), de in de jaren 1960 ontstane Sonderweg-these – die stelt dat Duitsland in het moderne West-Europa een eigen, unieke koers voer – en de kritiek op laatstgenoemde these van met name historicus Thomas Nipperdey.
Vijf perfecte instituties
Dassens betoog zit goed en gestructureerd in elkaar. Zijn analyses zijn scherp. De auteur verwijst waar relevant naar geschiedkundige discussies zoals de Sonderweg-these, waardoor het verhaal wordt ingebed in een breed historiografisch kader. Dassen biedt ook interessante bespiegelingen door, naast te letten op continuïteit en discontinuïteit, de Duitse geschiedenis in een Europees perspectief te plaatsen. Over de kracht van het Duitse leger schrijft hij bijvoorbeeld:
“Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog genoot het Duitse leger ook in andere Europese landen een groot aanzien. Het militaire succes tegen Frankrijk in de oorlog van 1870-71 had veel indruk gemaakt. Men was zich bewust van het belang van de Duitse militaire instituties. Duitse troepen waren groter en beter opgeleid, mobieler en beter gecoördineerd. De Pruisische dienstplicht werd in veel andere landen ingevoerd en in diverse landen kwamen Generale Staven zoals in Duitsland. Het was voor 1914 een gezegde dat er in Europa vijf perfectie instituties waren: het Russische ballet, het Britse parlement, de Franse Opera, de Romeinse curie en de Duitse Generale Staf.” (147)
Potentie van het Keizerrijk
Dassen trekt een aantal conclusies, die overigens niet allemaal verrassend zijn. Zo is algemeen bekend dat de Eerste Wereldoorlog een enorme breuk in de Duitse geschiedenis betekende en dat het in de Weimarrepubliek wemelde van de paramilitaire groepjes en groeperingen. Terecht is de constatering, daaraan is ook de titel van het boek ontleend, dat Duitsland in juli 1914 ‘een sprong in het duister’ nam, zonder te beseffen waar het uit zou komen.
Maar, zo stelt Dassen – en die conclusie maakt het boek interessant omdat daarvoor voldoende argumenten aangedragen worden – de gang richting de Eerste en later ook Tweede Wereldoorlog was niet onvermijdelijk. Het Duitsland van vóór 1914 had de potentie om zich te ontwikkelen tot een meer democratische en liberale samenleving. De these van de Duitse Sonderweg is dan ook te simplistisch:
“Zij ontkent het potentieel aan democratische en liberale ontwikkelingen in Duitsland en beziet het Keizerrijk – en ook het ontstaan van de oorlog in 1914! – te veel in het licht van het Derde Rijk en de Tweede Wereldoorlog. Dat vertekent het beeld enorm. Er lagen veel kansen in het Keizerrijk, dat ‘normaler’ was dan veelal wordt voorgesteld. Vóór 1914 waren er duidelijke tendensen richting hervormingen en sociale emancipatie; het Keizerrijk had een zeer liberale en open pers en was een rechtsstaat.” (388)