Elk zichzelf respecterend land beschikt over een grondwet, maar dat is nog niet heel lang het geval. ‘Geschreven grondwetten (…), met daarin de voornaamste rechtsregels van een staatsbestel, zijn een betrekkelijk nieuw fenomeen in de wereldgeschiedenis – ze bestaan eigenlijk nog maar zo’n dikke 250 jaar,’ schrijft Wim Voermans, hoogleraar staatsrecht aan de Universiteit Leiden in zijn vuistdikke boek Onze constitutie. Voor die tijd beriepen de meeste staatsleiders (keizers, koningen, in elk geval personen van adel) zich op de wil van God, die hen had aangesteld om over het volk te regeren.
Nederland was er, aldus Voermans, tamelijk vroeg bij, want de vaderlandse grondwet dateert uit 1814. Eigenlijk waren we nog eerder. Al in 1798 kwam de Staatsregeling voor het Bataafsche Volk tot stand. Maar dat was onder de Franse bezetting, dus dat telt niet helemaal. Niettemin: Nederland heeft een van de oudste constituties van de wereld.
Unie van Utrecht
Voermans laat onze grondwetsgeschiedenis zelfs nog veel vroeger beginnen dan rond 1800, namelijk in januari 1579. Toen ondertekenden de Nederlandse gewesten de Unie van Utrecht, die al een aantal belangrijke regels over leiderschap en over een rechtssysteem bevat. ‘Natuurlijk,’ zo stelt Voermans ‘is het gelegenheidsverbond van de Unie van Utrecht geen moderne grondwet zoals wij die nu kennen.’ Maar de tekst roept een ‘nieuw “wij”’ uit en formuleert daarmee ‘een kernelement van de moderne grondwetten’ van de afgelopen twee eeuwen.
‘En zeker met inzicht achteraf kun je zeggen dat de Unie van Utrecht tweehonderd jaar lang als een soort fundamentele staatsregeling, als een soort grondwet functioneerde van de Republiek.’
De grondwet uit 1814 is niet echt het product van democratische besluitvorming. Deze versie werd vooral geschreven door een commissie met staatsrechtgeleerde en politicus Gijsbert Karel van Hogendorp als belangrijkste figuur. Ze werd besproken en goedgekeurd door een vergadering van zeshonderd notabelen.
Een jaar later was er al een ingrijpende wijziging nodig, want machtige Europese landen als Pruisen, Rusland, Oostenrijk en het Verenigd Koninkrijk hadden besloten dat België bij Nederland gevoegd zou moeten worden. Een sterke staat aan zijn noordgrens moest voorkomen dat Frankrijk, waar Napoleon met zo veel moeite was verslagen, opnieuw lastig ging doen.
Eerste Kamer
De meest opzienbarende wijziging betrof de Eerste Kamer. Volgens de eerste versie van de grondwet zou Nederland maar één Kamer krijgen, maar dat werden er twee, op aandrang van de Belgen. Zij beschikten over nogal wat ‘aanzienlijken’ (meestal van adel), die dan mooi in de door de koning benoemde Eerste Kamer zouden passen. De Tweede Kamer werd overigens gekozen door de leden van Provinciale Staten, die op hun beurt waren aangewezen door de vertegenwoordigers van de ridderschappen, de steden en het platteland. Van algemeen kiesrecht was geen sprake.
Door de vrij snelle Belgische afscheiding moest de grondwet alweer worden aangepast. Dat gebeurde in 1840. Een veel ingrijpender wijziging vond plaats in 1848, vooral door toedoen van de liberaal Johan Rudolf Thorbecke. Vanaf dat moment was Nederland niet alleen een constitutionele monarchie, maar had het ook een parlementair stelsel. Koning Willem II bleek (onder druk van buitenlandse revoluties) in één nacht van conservatief liberaal geworden te zijn, zoals hij tegenover buitenlandse diplomaten verklaarde.
Ministers
De grondwetsherziening van 1848 bevatte de voornaamste regels die we nu ook nog kennen: Nederland was niet langer alleen maar een constitutionele monarchie. De koning(in) was niet meer de baas in het land, de ministers werden verantwoordelijk. En de volksvertegenwoordiging zag erop toe dat alles op de juiste wijze gebeurde. Als het erop aankwam had zij de leiding in handen.
Een echte democratie was Nederland in 1848 niet. Alleen degenen die een bepaalde som aan belasting betaalden mochten stemmen (censuskiesrecht), en dan nog uitsluitend de mannen. Hoewel het aantal stemgerechtigden in de jaren hierna toenam, duurde het tot de volgende grote grondwetswijziging van 1917 voor algemeen stemrecht (aanvankelijk alleen voor mannen) werd geïntroduceerd. Dat werd toen uitgeruild tegen het recht om voor het bijzonder (godsdienstig) onderwijs financiële steun van de overheid te ontvangen, een compromis zoals dat paste in een land van politieke minderheden. In 1917 werd ook het evenredig kiesstelsel ingevoerd, in plaats van het districtenstelsel dat we eerder kenden. Dat systeem hebben we nog steeds.
Ook voor en na 1917 werd de grondwet diverse malen herschreven. Hierbij ging het doorgaans om kleinere, vaak redactionele wijzigingen. Al vond er in 1983 nog een integrale herziening plaats, waarbij een aantal grondrechten (of mensenrechten) een plaats in het stuk kregen. Voermans behandelt de meeste ervan vrij uitgebreid.
Geheimtaal
En daarna is het tijd voor een gedetailleerde artikelsgewijze behandeling van de grondwet. Voermans vraagt zich daarbij af of de bekendheid ervan bij het grote publiek niet te veel te wensen overlaat. Er lijkt volgens hem…
‘…iets te zijn losgeraakt tussen die alom bekende dragende waarden van ons politieke en juridische bestel en de wereld van grondwettelijke en constitutionele regels die dat uitdrukken. De rechtsregels leven veel minder dan de onderliggende waarden ervan en zijn meestal voer voor specialisten. Vaak juridische experts die als een soort hogepriesters in kabbalistische geheimtaal (…) communiceren.’
Volgens de auteur komt dat niet zozeer doordat ‘mensen niet van hun allerfundamenteelste regels willen weten, maar vooral dat ze er gewoonweg niet van kunnen weten omdat de toegang wordt versperd door grachten vol jargon’. Voermans geeft enkele, inderdaad afschrikwekkende voorbeelden die de Nederlandse constitutie bevat. Maar zelf weet hij ook van wanten. Zijn boek bevat termen die voor menigeen ontoegankelijk zijn, zoals ‘geoperationaliseerd’, ‘accommoderen’ en ‘innovatieve technieken’, om het bij deze bloemlezing te laten. Hoeveel zin heeft het om staatsrechtelijke Bargoens te vervangen door hooglerarenvaktaal?