In de geschiedenis van de kunst wordt gewerkt met stijlperiodes. Een schilder wordt bijvoorbeeld gerekend tot de Vlaamse Gotiek, zoals Jan Van Eyck. Een andere schilder, zoals Michelangelo, rekent men tot de Italiaanse Renaissance. Rubens op zijn beurt behoort tot de schilders uit de Barok. Enzovoort.
Nu en dan echter kom je iemand tegen die niet onder één noemer te plaatsen is. De in 1541 op Kreta geboren Doménikos (geboortenaam ‘Kyriakos’) Theotocópoulos is zo iemand. Aanvankelijk schilderde Doménikos in de Byzantijnse stijl. In Heraklion had hij zijn opleiding genoten in het schilderen van iconen. Heraklion, of zoals de Venetianen het noemden: Candia, behoorde in die tijd tot het grondgebied van de republiek Venetië. Dat is meteen de link naar Doménikos’ vertrek naar de lagunestad, in 1566. Daar aangekomen zette hij zijn stiel voort, namelijk het schilderen van Byzantijnse iconen.
Venetië
In de tweede helft van de zestiende eeuw kwam de Venetiaanse republiek onder druk te staan. De Osmaanse sultans waren druk doende hun rijk uit te breiden. De lagunestad voelde de hete Osmaanse adem in haar nek. Met de aanval op Cyprus onder sultan Selim II in juli 1570, werd de grond (hoewel ‘grond’ misschien niet het juiste woord is om de materiële samenstelling waarop Venetië gebouwd is te omschrijven) onder Doménikos’ voeten te heet. Reken daarbij de catastrofale brand die in het jaar voordien was uitgebroken in het scheepsarsenaal (1569) en waarbij 2000 doden vielen, de honger van de laatste jaren, een ziekteuitbraak die voor hevige koorts zorgde onder de inwoners, het overlijden van doge Pietro Loredan op 3 mei 1570, het gegeven dat het in Rome vol liep met kunstmecenassen en je hebt enkele goede redenen waarom Doménikos de dogenstad inruilde voor de Eeuwige stad.
Rome
Van 1570 tot 1577 woonde en werkte Doménikos in Rome, waarna zijn manier van schilderen veranderde. Hij liet zich inspireren door Titiaan, bij wie hij in de leer ging, en diens leerling Tintoretto, twee coryfeeën van de renaissanceschilderkunst. Van laatstgenoemde nam Doménikos de dramatiek over die door een juiste lichtinval kon worden bekomen. De dromerige en bijna surrealistische sfeer, alsook de kleurschakeringen die Tintoretto in embryonale vorm in sommige van zijn werken aanbracht, werden door Doménikos, die in Italië ‘Il Greco’ of ‘De Griek’ werd genoemd, verder uitgewerkt. Let wel, nooit zou Il Greco zijn vormingsjaren uitgommen. De indrukken uit zijn periode als schilder van iconen zou hij levenslang in zijn werk blijven uitdrukken.
Door zijn vriend/kunstenaar Giulio Clovio, wordt Il Greco in Rome onder meer voorgesteld aan kardinaal Alessandro Farnese (1520-1585). Farnese was een kunstliefhebber en zijn palazzo was zowat het mekka van de Romeinse kunstscene in die tijd. Il Greco ontmoette en schilderde in die jaren Titiaan, Michelangelo, Rafaël en Clovio zelf. Ondanks zijn kennismaking met de groten van de renaissanceschilderkunst, zou Il Greco altijd trouw blijven aan zijn eigen, aparte stijl. Niets of niemand moest hem zeggen hoe hij wat diende te schilderen. De iconenschilder in hem bleef levenslang mee aan het roer staan van zijn kunstenaarschap.
In Rome maakt Il Greco kennis met enkele Spanjaarden die daar vertoeven. (Het verdrag van Cateau-Cambrésis, in 1559 gesloten in Frankrijk, had Italië onder de invloedssfeer van Spanje gebracht, wat maakte dat Spanjaarden er in zekere zin een beetje thuis waren.) Was het herkenning, een vorm van spirituele verwantschap die Il Greco voelde met de diepkatholieke Spanjaarden? Verleidden zijn Spaanse kennissen hem met mooie praatjes over hun thuisland? Sprak de wijze waarop de koning van Spanje, Filips II, aan politiek deed hem aan? Of was het een combinatie van dat alles, aangevuld met nog een rits andere redenen, die hem deed besluiten om de laars achter zich te laten en naar het Iberisch schiereiland te togen?
Wellicht. Maar voornamelijk de zoektocht van koning Filips II van Spanje naar goede kunstenaars die zijn in aanbouw zijnde El Escorial moesten opluisteren was doorslaggevend. Dat én het gegeven dat Italië op haar retour was, want overgeleverd aan oorlog en een verlegging van het economisch zwaartepunt naar meer noordelijke regio’s (Antwerpen en later Amsterdam) waren belangrijke factoren. Daarnaast speelde de nogal koppige aard van Il Greco zelf een niet onbelangrijke rol in zijn landwissel. Niet alleen had hij kritiek geuit op de Italiaanse grootmeester hemzelve, Michelangelo, ook was hij in een dispuut terechtgekomen met zijn/de kunstmecenas bij uitstek, kardinaal Allessandro Farnese. Kortom, het Romeinse bobijnte was op voor De Griek.
Spanje
In 1577 trekt Il Greco naar Spanje. Aanvankelijk trachtte hij in de gunst te komen bij koning Filips II. Maar die bleek een zeer specifieke smaak te hebben. En El Greco’s stijl (inderdaad: het Spaanse “El” vervangt nu het Italiaanse “Il”) behoorde daar niet toe.
Diego de Castilla, een goede vriend van El Greco en decaan van de kathedraal van Toledo, wist De Griek over te halen om naar Toledo te verhuizen. (Na enkele jaren kwam het tussen de beide voormalige vrienden ook tot een stevige ruzie en breuk.) De typische El Greco-schilderijen dateren uit zijn “Toledaanse periode”. Geleidelijk liet hij de teugels van de klassieke renaissancestijl vieren. Hij ruilde bijvoorbeeld het centraalperspectief in voor een meer expressieve schilderstijl. Langgerekte figuren gingen zijn schilderijen domineren, maar ook het ontbreken van duidelijke contouren in zijn werk werd kenmerkend. De stijl die hij ontwikkelde onderscheidde zich van de toen gangbare schilderstijlen.
El Greco’s werk staat bol van de spiritualiteit. Toledo was een stad waar Christenen, Joden en moslims hadden geleefd. Toen El Greco er woonde bestond een deel van de bevolking uit bekeerde moslims en Joden, de zogenaamde ‘conversos’. Met name met laatstgenoemde categorie onderhield El Greco nauwe banden.
Heel wat van zijn werken zijn in die zin visionair dat ze de eind negentiende- en begin twintigste-eeuwse schilderkunst driehonderd jaar van tevoren aankondigen. De kleurvlakken op bepaalde van zijn schilderijen doen denken aan het latere werk van de Franse expressionist Paul Cézanne. En van Pablo Picasso is bekend dat hij zich rond 1900 enorm liet inspireren door het werk van El Greco dat hij in het Museo Nacional del Prado zag. Picasso maakte talloze studies van met name de hoofden in El Greco’s werk en zijn ‘Les demoiselles d’Avignon’ uit 1907 was grotendeels gebaseerd op El Greco’s ‘Visioen van de Apocalyps’ (tussen 1608 en 1614).
El Greco de avant-gardist
El Greco was een buitenbeentje. Dit vooral wegens zijn middeleeuws-Byzantijnse kijk op kunst, een zienswijze die hij zijn leven lang in zijn werk incorporeerde. Hij achtte het gevoel en de uitdrukking daarvan in zijn uitbeeldingen belangrijker dan de in zijn tijd geldende “kunstregels” waaraan voldaan moest worden. Bovendien sprong hij met graagte op de kar van de Contrareformatie, die ook in zijn “Romeinse periode” al in volle gang was, maar in het Spanje van Filips II de vorm van een missie had aangenomen. El Greco’s kunst en leven speelde zich af tegen de achtergrond van de Tachtigjarige Oorlog waarin de Nederlanden in die periode verwikkeld waren.
Het Concilie van Trente (1545-1563), waarmee de Contrareformatie aanving, schreef voor dat alle verwijzingen naar het profane in de kunsten dienden te worden geëlimineerd. Dit sloot naadloos aan bij de naar mystiek hunkerende geest van El Greco. In tegenstelling tot de ontluikende ratio, de hang naar het profane en de beginnende humanistische tendensen in zijn tijd, was El Greco voornamelijk begaan met het spirituele. Hij beschouwde zichzelf als een filosoof, hoewel het gerucht rondging dat hij gek was.
De aparte stijl van El Greco is uniek. Zó uniek dat zijn werk lange tijd onder een dikke laag stof is blijven liggen. Hij mag dan als een welstellend man overleden zijn op 73-jarige leeftijd (in 1614), in de eeuwen nadien zou zijn naam in de vergetelheid geraken. Waarom dat zo is kan niet exact worden gezegd. Misschien had hij de tijdgeest tegen. Vanaf de Renaissance en met de bloei van het humanisme, de wetenschap en alles wat met ratio te maken heeft, kreeg mystieke kunst het wat moeilijker. De dominantie van het Classicisme en ook de realistisch/naturalistische kunststromingen die zich tussen grofweg 1700 en 1900 naar de voorgrond werkten, ontnamen meer expressieve kunstenaars zoals El Greco de ruimte om zich te kunnen profileren. Daarenboven is de stijl van El Greco zodanig apart dat ze gedurende lange tijd tussen kant en wal viel. Eerst herontdekten Romantische kunstenaars in de loop van de negentiende eeuw de ziel in El Greco’s werk. Pas met het loslaten van de realistische schilderkunst in de late negentiende eeuw kwam El Greco’s oeuvre weer echt goed in de belangstelling te staan.
Schatplichtig
Kunstenaars zoals Paul Cézanne, Egon Schiele, Amedeo Modigliani, Pablo Picasso en talloze andere waren schatplichtig aan El Greco. Diens ‘gevoel boven realiteit’-stijl sloot aan bij de zoektocht van moderne kunstenaars naar het ‘leven achter de vorm’. De ironie is dat voornoemde twintigste-eeuwse kunstenaars actief waren in een periode waarvan Nietzsche zei dat die zonder god was (‘God is dood!’). Dit terwijl ze zich soms zeer expliciet baseerden op El Greco, die zijn leven lang trachtte om dichter bij God te komen.