In 1917 leidde de Russische Revolutie tot het einde van het Russische Keizerrijk. In Duitsland was het de Novemberrevolutie van 1918-1919 die de overgang markeerde van semi-constitutionele monarchie naar democratische republiek. Vooral in Rusland verliep de revolutie bloedig, maar ook in Duitsland vonden er gewelddadigheden plaats die deden denken aan een burgeroorlog. Nederland leek te ontsnappen aan zulk politiek geweld.
Toen de sociaaldemocratische leider Pieter Jelles Troelstra (1860-1930) op 12 november 1918 in de Tweede Kamer opriep tot revolutie bleef dat onbeantwoord. De gebeurtenis is de geschiedenis ingegaan als ‘Troelstra’s vergissing’. Dat er in het stabiele, vredige Nederland geen voedingsbodem was voor een revolutie is echter een te snelle conclusie, zo toont historicus Wouter Linmans aan in zijn boek Revolutiekoorts over de onrust en oproer in Amsterdam in november 1918.
De meeste passanten zullen er langs lopen zonder er notie van te nemen, maar sinds 2005 bevindt zich bij de ingang van de voormalige cavaleriekazerne aan de Sarphatistraat 470 in Amsterdam een gedenksteen met het opschrift:
De revolutie die niet doorging. ’n protestmars door de Sarphatistraat van 4000 mensen eindigde in een bloedige confrontatie op deze plek. 13-11-1918.
Het is deze bij weinigen bekende gebeurtenis die Linmans, die zich tijdens zijn geschiedenisstudie in Leiden verdiepte in de Amsterdamse arbeidersgemeenschap, centraal stelt in zijn boek. In zijn eigen woorden probeert hij “in dit boek het oproer van 1918 te reconstrueren en de betrokken personen beter te begrijpen”. Hij wil door zich te verdiepen in hun persoonlijke verhalen de drijfveren van de deelnemers achterhalen, zonder hierover te oordelen. Daarbij is de auteur meteen al eerlijk over het feit dat zijn onderzoek beperkt wordt door het feit dat hij van slechts veertig personen de identiteit heeft kunnen achterhalen. Doordat zich hieronder kopstukken bevinden en diegenen die nadien voor geweldpleging werden vervolgd, is deze groep niet representatief.
Desondanks slaagt Linmans er goed in om de gebeurtenis op deze bewuste novemberavond en de achtergronden van de betrokkenen meeslepend te beschrijven en daarbij misverstanden recht te zetten. Eerst beschrijft hij de aanloop. Behalve internationale ontwikkelingen en ‘Troelstra’s vergissing’ noemt hij ook enkele gewelddadige gebeurtenissen in Nederland die aantonen dat de oproer van 13 november 1918 niet zonder precedent was. Zo was er in oktober 1918 al een opstand uitgebroken onder gemobiliseerde militairen op de Veluwse legerplaats de Harskamp. De muiters, die hun gekazerneerde bestaan zat waren, maakten zich schuldig aan brandstichting en plundering.
Voedingsbodem
Amsterdam kende met zijn grote arbeiderspopulatie al een langere geschiedenis van rebellie. Zo noemt de schrijver de Palingoproer van 1886 en het Aardappeloproer van 1917 die volgens hem gepaard gingen met meer geweld dan de oproer van november 1918. Het einde van de Eerste Wereldoorlog, de gebeurtenissen in Rusland en Duitsland, honger en een afgenomen levensstandaard van arbeiders boden een ideale voedingsbodem voor revolutie.
Linmans legt uit dat de linkse politiek indertijd verdeeld was tussen sociaaldemocraten en radicalere linkse aanhangers, zoals communisten en anarchisten. Binnen Troelstra’s Sociaal Democratische Arbeiders Partij (SDAP) overheerste de mening dat maatschappelijke veranderingen bewerkstelligt moesten worden via de democratische weg. Op de avond van het oproer kwamen sociaaldemocraten in Amsterdam samen in het Concertgebouw en theater Bellevue. Ze luisterden daar hoe hun leiders geweldloosheid predikten.
De SDAP was niet betrokken bij de oproer; de aanzet hiertoe werd elders in de stad gegeven, in de Diamantbeurs, waar de revolutionairen waren samengekomen. Een van hun leiders was David Wijnkoop (1876-1941), medeoprichter van de communistische Sociaal-Democratische Partij (SDP). Hij had eerder al in de Tweede Kamer en in een manifest opgeroepen tot revolutie en riep de geestdriftige menigte die avond op tot het oprichten van raden van arbeiders en soldaten om het bestuur over te nemen. Ook de 72-jarige Domela Nieuwenhuis (1846-1919), “de aartsvader van de socialistische arbeidersbeweging”, sprak de massa met revolutionaire woorden toe. Anders dan soms is beweerd, was de bejaarde socialistische leider niet aanwezig bij de mars later die avond, zo zet de auteur recht.
Er is geen eenduidig antwoord op de vraag wiens idee het was om naar de Oranje-Nassaukazerne en de cavaleriekazerne op te rukken en met welk plan, maar wat hier gebeurde beschrijft Linmans tot in detail. Terwijl de kop van de stoet al voorbij de cavaleriekazerne was, belaagden andere revolutionairen de ingang van het gebouw. Een van de revolutionairen brak met een hakbijl de poort open en een ander wierp een handgranaat, die afkomstig was van een politie-infiltrant en onklaar gemaakt.
Om te voorkomen dat de geweldplegers de kazerne betraden om hier wapens te plunderen, gaf de wachtmeester zijn manschappen opdracht het vuur op de belagers te openen nadat eerst waarschuwingsschoten waren afgevuurd. Er vielen verschillende gewonden en drie doden, een vierde overleed nadien aan zijn verwondingen in het ziekenhuis. Het bleef nog even onrustig in de stad, maar de ‘revolutie’ doofde als een nachtkaars. Onder de revolutionairen waren er velen die een vredige machtswisseling nastreefden. Dat de protestmars richting de militaire kazernes uit zou lopen op bloedvergieten was iets waar ze in hun enthousiasme – of naïviteit – blijkbaar geen rekening mee hadden gehouden.
Linmans laat zijn lezers, aan de hand van zorgvuldig bronnenonderzoek, kennismaken met de leiders en andere betrokkenen bij de oproer. Onder hen bijvoorbeeld Henriette Roland Holst-Van der Schalk (1869-1952), die “als dichteres en propagandist één van de intellectuele leiders van de marxistische beweging” was. Ze liep voorop in de stoet en was na afloop geschokt door het dodelijke geweld.
De schrijver noemt het daarentegen opmerkelijk “dat relatief veel betrokkenen bereid waren om grenzeloos geweld te gebruiken”. Een van de geweldplegers was de man met de bijl, de veertigjarige stukadoor Herman Jungen, die een militair te lijf ging en zelf zwaar gewond raakte. Hij was volgens Linmans “in weinig opzichten een opvallende man”, die al in de Eerste Wereldoorlog lid was geworden van de SDP. Enkele betrokkenen maakten zich later opnieuw schuldig aan geweldpleging, onder andere door het beramen van een bomaanslag. Deze criminelen staan in contrast met bijvoorbeeld de communistische onderwijzer Abraham Brandenburg, die ook meeliep met de mars en door een kogel werd geraakt. Hij was een gewaardeerde docent, stond hoger op de maatschappelijke ladder dan veel andere revolutionairen en verkeerde al snel na de revolte in sociaaldemocratische kringen. Bijlen, bommen en granaten stonden ver van zijn wereld in het klaslokaal.
Contrarevolutie
De revolutionaire stemming in het najaar van 1918 leidde tot een door de overheid georkestreerde contrarevolutie, onder andere door het oproepen van de Vrijwillige Landstorm, bestaande uit overheidsgetrouwe burgers die moesten bijdragen aan de bescherming van het land. De burgerwachten hebben nergens hoeven ingrijpen, maar klopten zich toch jarenlang op de borst omdat ze de revolutie hadden bestreden.
In het met vaart geschreven Revolutiekoorts toont Linmans onbevooroordeeld aan dat op de Sarphatistraat “alle heldhaftige fantasieën [over revolutie] als een zeepbel uit elkaar [spatten]”. Op links werd de revolutiekoorts getemperd door onderlinge verdeeldheid en zelfs binnen de radicalere linkse bewegingen keerden velen zich af van geweld. Dat de regering nadien verschillende hervormingen doorvoerde om tegemoet te komen aan de wensen van arbeiders, zoals de verbetering van voedselvoorziening en leefomstandigheden, toonde aan dat de democratische weg een betere was om te belopen dan het bloedige pad van de revolutionairen in Rusland en Duitsland én dat van de belagers van de cavaleriekazerne.
Fraaie foto’s van Amsterdamse arbeiders, spotprenten en propaganda-afbeeldingen vormen in het boek een tot de verbeelding sprekende aanvulling op de tekst.