Dark
Light

De voorgeschiedenis van het proletarisch winkelen

Neemt en eet
8 minuten leestijd
Het komende anarchistische paradijs volgens Paul Signac: ‘Au temps d’harmonie’ (1893-1895).
Het komende anarchistische paradijs volgens Paul Signac: ‘Au temps d’harmonie’ (1893-1895).

De Nederlandse arbeidersbeweging beleefde in de jaren 1890 een scheiding der geesten tussen enerzijds de revolutionaire socialisten en anarchisten, en anderzijds de parlementairen. De laatsten richtten in 1894 de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) op. Deze bezigde nog wel de retoriek van de klassenstrijd en de nieuwe maatschappij, maar zette zich vooral in voor sociale wetgeving en directe hervormingen. Ook de anarchisten hadden een recept voor onmiddellijke lotsverbetering: ‘neemt en eet’. Deze ideeën leefden voort tot in onze tijd als ‘proletarisch winkelen’.

De uitzichtloosheid van de armen in Nederland noopte de socialistische voorman Ferdinand Domela Nieuwenhuis, intussen geëvolueerd tot anarchist, in 1898 tot de anonieme uitgave van Een vergeten hoofdstuk. Blanke slaven. Dit was een ongevraagd supplement op het brave gedenkboek Eene halve eeuw (1848-1898), geproduceerd naar aanleiding van de troonsbestijging van koningin Wilhelmina. Nieuwenhuis toonde aan dat de toestand van de arbeiders in 1898 in een halve eeuw nauwelijks was verbeterd. Neem bijvoorbeeld de woonomstandigheden. De meeste Nederlanders leefden in achterbuurten en vunze stegen, dicht op elkaar en van elk comfort ontbloot. Van de 890.157 woningen volgens een statistiek in 1899 bestond 307.937 uit een enkel vertrek, waarvan 261.022 twee of meer bewoners hadden. En het stonk flink in de steden met hun gebrekkige hygiëne, dankzij de verpestende uitwaseming van duizenden privaten, grachten, riolen, talloze verkrottende panden en ongewassen lichamen.

Max Stirner

De praktijk van ‘neemt en eet’ was simpel: als je geen geld had om eten en andere basisbenodigdheden te kopen, moest je deze maar stelen. De rechtvaardiging werd onder meer gegeven in de omstreeks 1900 verschenen brochure Theorie en praktijk van het nemen van R. (Remko) Tamminga, destijds al een kwart eeuw actief in ‘de beweging’. Tamminga behoorde tot een splintergroep van individualistisch anarchisten die zich baseerden op de woeste en tegelijk wijdlopige uiteenzettingen van de Duitse filosoof Max Stirner (Der Einzige und sein Eigentum, 1844). Stirner verkondigde het wijsgerig egoïsme: de totale vrijmaking van het individu van elk gezag, elke moraal en ook van elk schimmig, socialistisch toekomstideaal: ‘Mij gaat niets boven mij.’

Nederlandse vertaling van Stirners hoofdwerk (1907)
Nederlandse vertaling van Stirners hoofdwerk (1907)
Tamminga’s mede-Stirnerianen in Nederland waren vooral vaklui die geen loonslaaf meer wilden zijn en noodlijdende kleine zelfstandigen waren geworden. Neem wat je nodig hebt, predikte Tamminga, want wij hebben altijd anderen laten nemen:

‘Willen we eten, genot, vrijheid, willen we werkelijk leven, dan moeten we het nemen.’

Ook anderen uitten zich op deze manier. Bijvoorbeeld B. Damme, die in 1903 de brochure Noch God noch meester uitgaf. De titel verwees naar het overbekende ‘Ni dieu, ni maitre!’ (1880) van de Franse revolutionair Louis Auguste Blanqui, een kreet die sindsdien galmde door heel de anarchistische beweging. Het neemt-en-eetrecht werd door Domela Nieuwenhuis zelfs in de mond van Jezus gelegd.

‘Een scherpzinnig man’

Een opvallende verdediger van ‘neemt en eet’ was Tamminga’s medestander Jan Poppes Hommes (1843-1916) uit Finsterwolde, die eveneens bevriend was met B. Damme. Met Domela Nieuwenhuis kon hij het ook goed vinden, ze bezochten samen het vrijdenkerscongres in Rome in 1904. Na Hommes’ dood schreef Domela in De Vrije Socialist:

‘Hij was een scherpzinnig man, en als hij zijn gedachten wat duidelijker had kunnen uitdrukken, dan zou er nog veel meer kracht van hem zijn uitgegaan.’

Als arbeiderskind had Hommes maar vier jaar lager onderwijs genoten. Na een loopbaan als koopman, smidsknecht en lid van een anarchistisch opgezet collectief van grond- en dijkwerkers liet hij in 1883 van straatklinkers in Finsterwolde een riant hotel bouwen. Het werd een ‘broeinest der geheele socialistische beweging’ waar allerlei prominente socialisten en anarchisten kwamen spreken. Een deel van dit ‘broeinest’ verhuurde hij niettemin aan de gemeente als gemeentehuis. In 1915, toen Hommes naar Groningen was vertrokken, nam de gemeente het hele gebouw in gebruik.

Ansichtkaart gemeentehuis Finsterwolde, 1915-1925. Coll. Groninger Archieven
Ansichtkaart gemeentehuis Finsterwolde, 1915-1925. Coll. Groninger Archieven

Hommes deed zelf ook aan propaganda voor het neem-en-eetrecht, vegetarisme en naaktcultuur, een combinatie die in deze periode zeker niet ongewoon was. Zijn ongedateerde brochure Neem- en eetrecht zorgde voor enige ophef. Hommes verzette zich niet tegen persoonlijk eigendom, maar wel tegen het genieten van overvloed, waar anderen niets te verteren of te eten hadden. Als aanhanger van Stirner schreef hij:

‘Iedere band of verbintenis, gelijk met wien ook aangegaan, moet als gevolg hebben: onderdrukking.’

Geen wonder dat boeren en gezeten burgers zijn etablissement boycotten. Een nieuwe loopbaan als aannemer in wegenaanleg en -onderhoud hield de inkomsten op peil. Zijn eigen werkjes, die van zijn vrienden en van voorbeelden als Multatuli en de Russische anarchist Kropotkin, liet Hommes door eigen colporteurs verspreiden.

De ‘buitenwereld als vijand’

De reformistische strategie van de SDAP en haar in 1906 opgerichte vakverbond NVV was succesvol; steeds minder arbeiders voelden zich aangetrokken tot de schone beloften van het anti-parlementaire socialisme en anarchisme. De individuele variant van het anarchisme had nog minder aanhangers. De bekende syndicalist Christiaan Cornelissen schreef hierover vanuit Frankrijk in het eerste nummer van De Anarchist (1912):

‘Als de geheele buitenwereld als vijand wordt beschouwd, dan wreekt zich de buitenwereld!’

Toch nam na de Eerste Wereldoorlog een nieuwe generatie in Nederland de anarchistische fakkel over. De radicaalste elementen groepeerden zich rondom De Moker, opruiend blad voor jonge arbeiders. Het was een mooi ogend tijdschrift met een optimistische oplage van vijfduizend. Het verscheen van 1923 tot 1928, met ongeveer zeven nummers per jaar.

Tien jaar NVV zou de dood van het anarchisme betekend hebben. Tek. Albert Hahn in De Notenkraker, 31 december 1915.
Tien jaar NVV zou de dood van het anarchisme betekend hebben. Tek. Albert Hahn in De Notenkraker, 31 december 1915.
De ‘harde kern’ van de Mokergroepen telde ongeveer vijfhonderd jongeren, met meestal een arbeidersachtergrond. Ze vormden kleine subgroepen, vooral in het westen en het noorden van het land. Ze stonden bewust buiten de maatschappij, weigerden niet alleen dienst maar verschenen ook niet op de keuring; liever doken ze onder. Werken deden ze liever niet, tenzij als colporteur van De Moker of als straatmuzikant. Het neem-en-eetbeginsel werd wanneer nodig kordaat toegepast.

Recht op luiheid

De Mokerjongeren ‘verdomden’ het nog langer zich ‘achter het vieze, gore gedoe van de ouderen uit de beweging te scharen’, trompetterde hun blad in februari 1924.

‘Een ieder moet weten dat wij zijn gezagloze, goddeloze, haveloze en ’t liefst werkloze in deze samenleving, en dat wij van dat religieuze ethische gedoe ook geen liefhebbers zijn.’

Weg met staat en monarchie, bioscoop en danszaal, vakbondsbonzen, het huwelijk en ijle preutsheid, en vóór vrije omgang tussen jongens en meisjes, kamperen, naaktzwemmen. Zo waren ongeveer de opvattingen. Het conventionele ‘humanitarische’ patroon toonde zich wel weer in de geheelonthouding en het vegetarisme die velen praktiseerden.

Een omslag van De Moker door Herman J. Schuurman
Een omslag van De Moker door Herman J. Schuurman
Een inspiratiebron voor De Moker was Paul Lafargues Le droit à la paresse (1880), in 1916 in Nederlandse vertaling verschenen als Het recht op luiheid. Lafargue was de schoonzoon van Karl Marx en wilde de arbeidstijd terugbrengen tot drie uur per dag, ongehoord in zijn tijd. Een van de oprichters van De Moker ging nóg verder. Deze Herman J. Schuurman, die ook als graficus het blad verfraaide, bracht in 1924 de brochure Werken is misdaad uit. ‘Door revolutie na revolutie zal het werken verdwijnen,’ aldus Schuurman. ‘Dan zal ieder mens uit innerlijke aandrang schepper zijn en alleen het schone en het goede, dat is het noodzakelike, zal hij voortbrengen.’ Uiteindelijk zou er volgens De Moker slechts ‘groot zuiver kosmies leven’ zijn…

‘…en de scheppingsdrift is ’s mensen grootste levensvreugde, niet gedwongen en gebonden door honger, loon, tijd en plaats en niet uitgebuit door parasieten’.

Piet Kooijman

Ook Alarm, dat voor het radenstelsel was en tegen partij en vakbonden, wilde een orgaan zijn voor ‘goddelozen, havelozen en regeringslozen’ en iets later ook nog voor ‘fatsoenlozen’ en ‘zedelozen’. Drijvende kracht was de nog piepjonge Anton Constandse, die als gematigder libertair in de jaren zestig en later een soort linkse mediafiguur zou worden.

Het neem-en-eetbeginsel werd door een andere ‘Alarmist’ voortgedragen: Pieter Adrianus Kooijman (1891-1975). In 1921 was hij de hoofddader van een geruchtmakende bomaanslag op de woning van majoor Verspyck in Den Haag, waarvoor hij zes jaar zonder vooraftrek moest uitzitten in Leeuwarden.

Piet Kooijman
Piet Kooijman
De crisis van de jaren dertig was een belangrijke periode voor Kooijmans verdere ontwikkeling. Zijn uitwerking van het neem-en-eetrecht was als volgt: in grote warenhuizen liet hij goederen inpakken, waarmee hij vervolgens de deur uitging zonder te betalen. Ook ondertekende hij oproerige manifesten en schreef hij vanaf 1932 in het herleefde Alarm. Zowel de bourgeoisie als de verburgerlijkte arbeiders hadden belang bij de kapitalistische maatschappij, betoogde Kooijman, en daarom vestigde hij zijn hoop op werklozen en andere ‘gedeklasseerden’.

‘Neemt wat gij nodig hebt’

In 1933 verdween Kooijman opnieuw in het gevang, nu voor tien maanden. In februari was hij co-auteur geweest van een Opruiend manifest aan alle arbeiders. ‘Bestormt de magazijnen en neemt wat gij nodig hebt!’ aldus de oproep van dit Alarm-geschrift. De economische crisis was ‘onzin, leugen en verraad’: er waren genoeg levensmiddelen en verbruiksartikelen voorradig om iedereen te voorzien.

Een jaar nadien publiceerde Kooijman zijn ‘Alarm-stellingen’. Tegenover het historisch materialisme van Karl Marx poneerde hij het materialistisch determinisme, dat zou uitlopen op de ondergang van zowel de kapitalisten als de arbeidersklasse. Klassenstrijd verwierp hij; niet de proletariër maar de techniek was de stuwende kracht in de maatschappij. Er was dankzij de techniek een potentiële overvloed aan goederen, zodat elk individu het recht op vrije consumptie kon laten gelden. Met deze opmerkelijke gedachten liep Kooijman vooruit op ideeën over de consumptiemaatschappij die pas een jaar of dertig later furore zouden maken. Kooijman bleef schrijven en betogen, maar zou in 1957 controleur bij de Bijenkorf worden, dus bij een van de warenhuizen waar hij het neem-en-eetrecht had willen toepassen.

Provo, krakers en een bisschop

Rond het midden van de jaren zestig pikte provovoorman Roel van Duijn wat op van Kooijmans ideeën. Want Kooijman publiceerde in de jaren zestig nog geregeld in het anarchistische blad De Vrije, dat sinds 1961 een voortzetting was van de oude befaamde Vrije Socialist. De door Kooijman ‘gedeklasseerden’ genoemden, heetten bij Van Duijn en consorten het ‘provotariaat’; de kleine burgerij kreeg het etiket ‘klootjesvolk’. Het provotariaat bestond uit personen die net als de werklozen uit de jaren dertig niet deelnamen aan het productieproces: diverse baliekluivers, nozems, studenten, kunstenaars.

‘Neemt en eet’ overleefde ook provo. Omstreeks 1980 dook, vooral in verband met de sterk opkomende kraakbeweging, steeds vaker de term ‘proletarisch winkelen’ op: het nemen van goederen zonder ervoor te betalen. ‘Een soort anarchistisch eufemisme voor plunderen,’ noemde K. Deventer dit in De Sociale Gids voor Nederland (vol. 28, 1981). Het fenomeen echode zelfs voort tot in de bezadigde burelen van de rooms-katholieke kerk. Bisschop M. Muskens van Breda betoogde in 1996 in het VPRO-televisieprogramma ‘Veldpost’ dat een hongerige volgens de katholieke moraal een brood mocht stelen.

~ Jan J.B. Kuipers
De auteur publiceerde recent onder meer de boeken Dwepers en dromers. Tegenculturen in Nederland, 1890-1940 en De vlucht naar boven. Tegenculturen in Nederland in de jaren zestig en zeventig

Verder lezen

– De As nr. 189, 2014, themanr. Piet Kooijman, URL: www.tijdschrift-de-as.nl/
– A.L. Constandse, Anarchisme van de daad (Den Haag 1969).
– Jan J.B. Kuipers, Dwepers en dromers. Tegenculturen in Nederland, 1890-1940 (Zutphen 2022).
– Jan J.B. Kuipers, De vlucht naar boven. Tegenculturen in Nederland in de jaren zestig en zeventig (Zutphen 2023).

Jan J.B. Kuipers (1953) publiceerde meer dan 80 boeken over veelal historische onderwerpen. Hij won verschillende prijzen en was stadsdichter van Middelburg. Bij Walburg Pers verschenen o.m. boeken over de Beeldenstorm, de VOC, de Franse tijd, de Hanze en tegenculturen in de twintigste eeuw.

Gerelateerde rubrieken:

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 51.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
×