In opdracht van koning Leopold II richtte Camille Coquilhat (1853-1891), de latere vice-gouverneur van Congo-Vrijstaat, in 1885 de “Force Publique” op. Deze op militaire leest geschoeide troepenmacht moest niet alleen de territoriale soevereiniteit van Leopold II’s privékolonie verzekeren, maar ook de veiligheid van de blanke kolonialen garanderen. De “Force Publique” zou tot aan de Congolese ‘Dipenda’ in 1960 een belangrijke rol blijven spelen. Een relaas:
Onder Leopold II’s banier van Congo-Vrijstaat
Aanvankelijk werden uit vrees voor een mogelijke rebellie geen Congolezen ingelijfd bij de “Force Publique”. Het officierenkorps bestond vanaf de oprichting bijna uitsluitend uit Belgen, terwijl de Afrikaanse soldaten meerstal afkomstig waren uit het toenmalig sultanaat van Zanzibar en de kustgebieden van het huidige Nigeria en Sierra Leone. Pas tegen het einde van de eeuwwisseling werden geleidelijk aan Congolezen gerekruteerd en opgenomen in de verschillende compagnieën en detachementen van de koloniale troepenmacht.
De oprichting van een gewapende ordedienst om het voortbestaan van Leopold II’s kolonie te vrijwaren, bleek algauw geen overbodige maatregel. Een eerste dreiging kwam er uit de hoek van Arabische slavenhandelaars die in hun jacht naar slaven en ivoor steeds vaker doordrongen tot aan het Grote Merengebied. Leopold, die zijn gezag in de regio niet wou laten ondermijnen, gebood de “Force Publique” om aan de invallen een krachtdadig halt toe te werpen. De opeenvolgende strafexpedities, dikwijls regelrechte veldslagen, die toen tegen de slavenhandelaars werden gevoerd, eisten aan beide zijden een zware tol aan mensenlevens. Bekend is het verhaal van de jonge luitenant Lippens en zijn sergeant Henri De Bruyne die tijdens één van die gevechten verwond geraakten, gevangen genomen en uiteindelijk op gruwelijke wijze werden vermoord. Te hunner nagedachtenis werd in 1900 op de zeedijk van de West-Vlaamse kuststad Blankenberge een imposant herdenkingsmoment van de hand van de Brusselse beeldhouwer Guillaume Charlier (1854-1925) onthuld.
Pas na twee jaar van hevige strijd lukte het om een einde te maken aan de bloedige gevechten. Voor de buitenwereld, en voornamelijk in de Belgische pers, werd de overwinning op de slavenhandelaars breed uitgesmeerd. In werkelijkheid was de inlandse bevolking van de ‘bevrijde’ gebieden nauwelijks beter af.
Mettertijd moest Leopold’s koloniaal leger ook afrekenen met rebellerende stammen. In 1895 brak in Luluabourg, een garnizoensstad in het Kasai-district, een felle opstand uit van de Batetela. Aanleiding hiervoor was de gewelddadige dood van hun stamhoofd Ngongo Letela die, beschuldigd van hoogverraad, zonder enige vorm van proces werd gefusilleerd. De revolte duurde verscheidene maanden en kon door de “Force Publique” slechts met de grootste moeite bedwongen worden.
Begin twintigste eeuw kreeg de internationale gemeenschap lucht van de excessen die de blanke kolonisten in Leopold’s Congo pleegden. De verontwaardiging over de wrede behandeling die de zwarte bevolking te beurt viel nam dermate toe dat in november 1908 Leopold, zeer tegen zijn zin in, genoopt was afstand te doen van zijn wingewest. Het voormalige Congo-Vrijstaat werd daarmee onder de naam Belgisch-Congo een kolonie van de Belgische Staat.
Het verdere verhaal
Toen in 1914 op het Europese continent de Eerste Wereldoorlog uitbrak, deinde het conflict al snel uit naar Belgisch-Congo. De “Force Publique” die op dat moment meer dan vijftienduizend manschappen telde, werd gemobiliseerd en ging de strijd aan met de Duitse troepen die in de keizerlijke koloniën gelegerd waren. De eerste gevechten vonden plaats aan het Tanganyikameer en mondden uit in een klinkende overwinning voor het Belgo-Congolese koloniaal leger. In 1916 veroverde de ”Force Publique” met de hulp van Franse en Britse soldaten Kameroen op de Duitsers. Later volgden eveneens grote delen van Duits Oost-Afrika, het huidige Tanzania en Ruanda-Urundi dat na de oorlog een Belgisch mandaatgebied werd.
Ook in de Tweede Wereldoorlog onderscheidde de “Force Publique” zich. Zo speelden ze een cruciale rol in de Abessijnse veldtocht. Generaal Auguste Gilliaert (1874-1973), de bevelhebber van het Belgisch koloniaal leger, wist tijdens die campagne in Saïo, een stad nabij de Soedanese grens, het Italiaanse leger een verpletterende nederlaag toe te brengen. Gilliaert maakte er circa vijftienduizend krijgsgevangenen waaronder meerdere generaals. Die overwinning betekende het einde van de Italiaanse bezetting in Ethiopië en maakte de weg vrij voor keizer Haile Selassie om vanuit zijn ballingsoord in Londen terug te keren naar zijn land.
Veel minder bekend is de inzet eind 1944 van een detachement van de “Force Publique” in het Verre Oosten. In Kabwa, een vallei in het hooggebergte van Birma, het huidige Myanmar, raakte het Belgisch-Congolees legeronderdeel slaags met Japanse troepen. De zowat vierhonderd soldaten van de “Force Publique” waren daarmee de enige ‘Belgische’ eenheid die tijdens de Tweede Wereldoorlog een strijd uitvocht met het Japanse leger…
Het einde van het koloniaal leger
In de naoorlogse jaren beperkte de rol van de “Force Publique” zich grotendeels tot politionele taken en het handhaven van de orde. De onafhankelijkheid in 1960 betekende echter het einde van de “Force Publique” die door de nieuwe gezagdragers werd ontbonden. De meeste manschappen namen korte tijd daarna evenwel dienst in het ‘Armée Nationale Congolaise’.
Een passende hommage
In de Brusselse gemeente Schaarbeek werd in 1970 een herdenkingsmonument ter ere van de “Force Publique” onthuld. Het beeld stelt een Belgisch koloniaal officier voor geflankeerd door een Congolese soldaat en is het werk van de Antwerpse beeldhouwer Willhelm Kreitz (1903-1982).