De didactische en pedagogische verwachtingen van het onderwijs in Nederland zijn de afgelopen eeuwen flink veranderd. Historicus Piet de Rooy beantwoordt in het boek Een geschiedenis van het onderwijs in Nederland (Wereldbibliotheek 2018) de vraag naar het hoe en waarom van het verander(en)de onderwijs en de uiteenlopende verwachtingen die maatschappij en politiek van het educatieve systeem hebben.
Hij doet dit aan de hand van zijn eigen ervaringen in het onderwijs als universitair docent (van 1975-2009) en de didactische carrière van zijn vader, die net als Piet onderwijzer was.
Over de auteur en de focus van zijn boek
Piet de Rooy (1944) is een bekende naam in historisch Nederland. Hij studeerde historische pedagogiek en was tot 2009 hoogleraar Nederlandse geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Hij publiceerde tal van historisch artikelen en boeken, waarvan Republiek van rivaliteiten (2014) en De Nederlandse Darwin (2015) twee recente uitgaves zijn.
De Rooy’s nieuwste boek Een geschiedenis van het onderwijs in Nederland biedt geen totaaloverzicht van de Nederlandse onderwijsgeschiedenis en is evenmin bedoeld als naslagwerk. De titel is daarom een beetje misleidend. Eerder is het boek – dat 352 pagina’s telt – een educatief-opiniërende reis langs de hoofdmomenten en belangrijkste ontwikkelingen in het Nederlandse onderwijs, met een accent op de negentiende en twintigste eeuw. Subtiel rekent De Rooy op deze informatieve reis af met de huidige meet- en regelcultuur, die het Nederlandse onderwijs flink verziekt heeft. De hoofdconclusie is dat het onderwijssysteem veelal overvraagd is en in plaats van een veelkoppig monster evengoed een amalgaam kan zijn van uiteenlopende didactische insteken.
In de inleiding stelt De Rooy terecht dat er al voldoende overzichtswerken zijn verschenen die de geschiedenis van het Nederlandse onderwijs diepgravend in kaart hebben gebracht. Een van de belangrijkste werken is Vijf eeuwen opvoeding en onderwijs in Nederland (Nelleke Bakker e.a. 2006). De omvangrijke dissertatie Overheid en onderwijsbestel van Ria Bronneman-Helders uit 2011 is een ander fraai voorbeeld van diepgravend onderzoek naar de Nederlandse educatieve geschiedenis, in dit geval met een accent op de jaren 1990-2010.
De Rooy kiest dus niet voor een totaalbeeld, maar voor opiniërend historisch boek dat in vogelvlucht door de Nederlandse onderwijsgeschiedenis voert. Centraal in Een geschiedenis van het onderwijs in Nederland staan de volgende vragen:
“Moet de school kinderen in staat stellen hun individuele kwaliteiten ten volle te ontplooien, in de hoop daarmee op termijn de kwaliteit van de samenleving te verhogen? Of moet het onderwijs er vooral op gericht zijn te voldoen aan de huidige en toekomstige eisen van de arbeidsmarkt, om zo het economisch draagvlak van Nederland te behouden in de internationale concurrentieverhoudingen? Of van dit alles wat, maar niet ten volle?” (p.7,8)
Deze vragen zijn relevant, omdat we in een echte onderwijscultuur leven: educatie is tot in alle vezels van de maatschappij doorgedrongen. We leven in een culture scolaire, zoals de Franse historicus André Chervel het heeft uitgedrukt. Typerend is, zo schrijft De Rooy, dat de term education op Google liefst 3 miljard hits krijgt, terwijl God 2 miljard resultaten oplevert.
Inhoud van Een geschiedenis van het onderwijs
De auteur begint zijn betoog, inhakend op de hervormde achtergrond van zijn ouders, bij de rol van onderwijs in de Bijbel. Dit boek functioneerde in Nederland, en nog steeds in het bijzonder onderwijs, als leidraad ’ter leering en onderwijzing’. In ruim 70 bladzijden komt de geschiedenis van het onderwijs van globaal de Oudheid tot de negentiende eeuw aan bod. Nagenoeg alle belangrijke namen, gebeurtenissen en ontwikkelingen komen kort aan bod, zoals de uitvinding van het schrift in Mesopotamië (3300 v.Chr.), waarmee de Prehistorie daar eindigde, de Griekse school (skolè) en gymnasia, Homerus, Plato en Aristoteles (de privéleraar van Alexander de Grote). Het onderwijs in de Middeleeuwen had Karel de Grote als belangrijkste instigator, terwijl kloosters als educatieve centra functioneerden. Belangrijke stimulansen voor het onderwijs waren ook de Moderne Devotie onder Geert Grote, humanisme (Erasmus) en renaissance, de Verlichting in de achttiende eeuw, Jean-Jacques Rousseau, Johann Pestalozzi, et cetera.
Na deze introductie duikt Piet de Rooy in de geschiedenis van het onderwijs in Nederland van de negentiende een twintigste eeuw. Regelmatig maakt hij hierbij soepele uitstapjes naar de ervaringen van zijn vader en hemzelf. Tal van cruciale onderwijsgebeurtenissen en -ontwikkelingen komen aan bod, zoals de Schoolstrijd (ca.1806-1917), de huishoudschool, de kweekschool en de Mammoetwet uit 1968. Maar ook onderwijshervormers als Theo Thijssen, Kees Boeke, pedagoog Martinus Langeveld en Leon van Gelder.
Een slimme vis
Resumerend stelt De Rooy terecht dat er historisch gezien drie belangrijke onderwijsidealen zijn die telkens in andere vormen in de educatieve theorie en praktijk terugkeren: Bildung, accentuering van kerntaken en recente methodieken die de klemtoon leggen op ’21st Century Skills’. Concluderend stelt De Rooy over deze conceptuele opties:
“Deze drie concepten verwijzen achtereenvolgens naar een klassieke traditie, de rationele moderne industriële samenleving en de mentale flexibiliteit die een geïndividualiseerde maatschappij in toenemende mate zou kenmerken. (…) De vraag is echter of het zinvol is daaruit een keuze te maken. (…) De held van mijn vader, M.J. Langeveld, heeft er in 1938 al op gewezen: ‘De school is een compromis, zij is als zodanig een oplossing voor verbetering vatbaar, maar zal steeds een compromis blijven.’ Ik sluit me daarbij aan.” (286)
De Rooy eindigt met een Dankwoord, waarin ook een van zijn kleinkinderen genoemd wordt die de emeritus hoogleraar tuk had met het volgende raadseltje: ‘Waarom is de vis zo slim?’ Antwoord: ‘Omdat de vis in een school zwemt’.
Boek: Een geschiedenis van het onderwijs in Nederland – Piet de Rooy