De Nederlandse historicus en filosoof Jelle Bijl schreef een even origineel als interessant boek: Vaders en zonen in antirevolutionair perspectief, met als ondertitel Groen en Dostojevski over de Europese revolutie. Met āGroenā is Guillaume Groen van Prinsterer (1801-1876) bedoeld, een Nederlandse historicus, volksvertegenwoordiger en kabinetssecretaris, vertrouweling van koning Willem I, die een enorme invloed heeft gehad op het Nederlandse staatsdenken. Luc Pauwels sprak met de auteur.
Kan je Guillaume Groen van Prinsterer (1801-1876) even situeren voor de lezer?
“Groen was een antirevolutionaire en protestants-christelijke denker die nauw betrokken was bij de politieke, maatschappelijke en kerkelijke ontwikkelingen van zijn tijd. Als publicist en Kamerlid hield hij zich uitvoerig bezig met themaās als de binnenlandse politiek, de vaderlandse geschiedenis, de verhouding tussen kerk en staat en het christelijk-nationaal onderwijs. Tegelijkertijd was Groen een bezielde Europeaan die via een netwerk van vooraanstaande internationale contacten opkwam voor de blijvende betekenis van het Europese christendom voor staat en maatschappij.
Groen maakte deel uit van de ambtelijke entourage van koning Willem I van de Verenigde Nederlanden. Hij spande zich in om de hereniging van Noord en Zuid te onderbouwen met een āalgemene Nederlandse geschiedenisā. Had dat te maken met een door de koning uitgeschreven prijsvraag om een schets te schrijven van die geschiedenis?
“Groen zag in de prijsvraag van koning Willem I een uitgelezen kans om de hereniging van 1815 historisch te onderbouwen. Om te voorkomen dat het Zuiden zich op Frankrijk zou gaan oriĆ«nteren, mocht er aan een Franstalige nationaliteit geen aparte status worden verleend. Een op Frankrijk gerichte oriĆ«ntatie achtte hij met name gevaarlijk bij een nieuwe revolutie in Parijs. De inspanning voor de prijsvraag hangt dus nauw samen met Groens antirevolutionaire Europabeeld. Overigens heeft Groen in 1831 toegegeven dat er bij de āvolkomen en innigeā hereniging van 1815 onvoldoende rekening was gehouden met de eigenheid van de Zuidelijke Nederlanden.
Waarom ging Groen er in 1830 na het uitbreken van de Belgische opstand van uit dat de mogendheden zouden ingrijpen?
“Groen van Prinsterer was ervan overtuigd dat met het tolereren van de Belgische opstand de sluizen van de Europese Revolutie werden opengezet. Het loslaten van de hereniging der Nederlanden zag hij niet alleen als een flagrante schending van het Europese volkenrecht, maar ook als een slecht begrepen eigenbelang. Groen verwachtte dus ten eerste dat de mogendheden hun verplichtingen ten aanzien van de hereniging zouden nakomen en ten tweede dat de Europese vorsten zouden inzien dat niet-ingrijpen gelijkstond aan het ondermijnen van hun eigen monarchale staatsgebouw. Met de Europese Revolutie kon volgens Groen geen deal worden gesloten.
Had Groen wel het juiste inzicht dat dit een haast uitsluitend Franstalige opstand was, met Frans geld en Franse agitatoren tot stand gebracht?
“Interessant in dit verband is een brief van 8 juni 1829 van Groen aan Thorbecke, toen nog hoogleraar te Gent en later Nederlands staatsman. Groen was tot eind 1831 met Thorbecke bevriend en in zijn kijk op de hereniging van 1815 en de Belgische opstand Thorbeckes geestverwant. In de brief refereerde Groen aan een rondreis die koning Willem I in mei-juni 1829 door het Zuiden maakte. Als secretaris van het Kabinet des Konings bevond Groen zich in het gevolg van Willem I.
Groen attendeerde Thorbecke op de āgoede receptieā die de koning van de kant van het volk ten deel was gevallen. De goede ontvangst bewees volgens hem dat er in het Zuiden een tegenstelling bestond tussen de Nederlandstalige lagere standen en de verfranste āeliteā. Hij betwijfelde echter of de rondreis, gezien de kritieke toestand van het koninkrijk, nog het gewenste effect zou sorteren. Groen beschouwde de verfranste āeliteā als een factie, die het echt-nationale, Heel-Nederlandse geluid van de lage standen en middenstanden, dreigde te overstemmen. Het onderscheid tussen factie en natie heeft Groen aan de Iers-Engelse politicus en filosoof Edmund Burke (1730-1797) ontleend. Deze brief lijkt mij veelzeggend.
In 1867 publiceert Groen een brochure Pruisen en de Nederlanden. Aan mijn vrienden in Berlijn. Wat betoogt hij daarin?
“Groen schreef deze brochure naar aanleiding van de Pruisisch-Oostenrijkse Oorlog van 1866. Deze zogenaamde Bruderkrieg mondde uit in een Pruisische overwinning en de inlijving in Pruisen van een aantal zelfstandige Noord-Duitse staten. Vanwege deze revolutionaire machtspolitiek stond Europa volgens Groen op een tweesprong: de diplomatie kon zich neerleggen bij een āsysteem van voldongen feitenā of zij handhaafde het Europese volkenrecht. Werd gekozen voor āieder voor zichā, dan zette de diplomatie de toekomst van de kleine staten, waaronder ook Nederland, op het spel.
Als Groen spreekt over de āEuropese Revolutieā bedoelt hij dan de Franse Revolutie en haar navolging in andere landen?
“Groen beschouwde het revolutionaire gedachtegoed als de antithese van het Evangelie en een welbewuste breuk met het christendom (zie zijn werk Ongeloof en Revolutie). Hoewel de revolutiekrater in 1789 allereerst in Frankrijk tot uitbarsting kwam, ging Groen ervan uit dat toen de hele Europese bodem vulkanisch was. Dit verklaarde volgens hem ook waarom de revolutie zich zo snel over Europa had kunnen verspreiden.
Hoe stond Groen tegenover de Engelse, de Glorious Revolution, die heel andere uitgangspunten had dan de Franse?
“Groen zag inderdaad tussen de Glorious Revolution van 1688 en de Franse Revolutie van 1789, ondanks de uiterlijke overeenkomsten, een fundamenteel verschil. Hij spitste dit in navolging van Burke toe op het natiebegrip. Burke betoogde dat de Engelse natie het staatsgebouw van 1689 niet verzelfstandigde, maar de oude staatsdelen nieuw leven inblies. Omdat de Glorious Revolution volgens Groen in meer dan Ć©Ć©n opzicht een restauratie was, week zij āin wezen en beginselā af van de Franse Revolutie. In die laatste omwenteling werd de natie als rekenkundige eenheid verabsoluteerd en werden alle banden met religie en historie doorgesneden.
Groen van Prinsterer stond voor een Europa dat steunde op āeenheid in nationale verscheidenheidā. Was het Johann Gottfried Herder die hem tot dat inzicht had gebracht?
“De wortels van Groens Europabeeld zijn te herleiden tot de Gƶttingense historicus Arnold Heeren (1760-1842). Het is mijn grote ontdekking geweest dat Groen met Heerens handboek over de geschiedenis van het Europese statenstelsel (Handboek der geschiedenis der oude staten) helemaal vergroeid was. Dit handboek uit 1809 gold in Europa in de eerste decennia van de negentiende eeuw als een standaardwerk. Hoewel Heerens revolutiebeschouwing de religieuze inkleuring mist van Groen, sloot deze volgens Groen naadloos aan op zijn eigen revolutiebeschouwing. Voor zijn aanname van de omwentelingsgeest als Europees bouwde hij zelfs nadrukkelijk voort op Heerens āHandboekā.
Groen was een conservatief, maar geen reactionair. Speelt hier de invloed van Edmund Burke?
“De benaming āconservatiefā acht ik ontoereikend om Groen te kunnen duiden. Primair ging het hem om het behoud van onveranderlijke en hogere beginsels. De uiterlijke vorm was voor Groen niet bepalend. Zo aanvaardde hij bijvoorbeeld in 1848 de Nederlandse grondwet, maar bestreed hij tegelijk haar revolutiegeest.
In de titel van mijn proefschrift (2011) heb ik Groen daarom bewust āEen Europese antirevolutionairā genoemd. Meer en diepgaander dan Burke vertoont Groen in zijn antirevolutionaire optreden vanaf 1848 invloed van de Duitse rechtsfilosoof Friedrich Julius Stahl (1802-1861). In mijn nieuwste boek heb ik dit optreden toegespitst op Groens aanname dat liberale ideeĆ«n vroeg of laat radicaliseren.
~ Luc Pauwels
Eerder gepubliceerd bij Doorbraak.be