De Groninger Ziekte van 1826 is – samen met cholera en de Spaanse Griep – een van de ergste epidemieën die het noorden van Nederland ooit getroffen heeft. Met name de stad en provincie kregen veel te verduren. Alleen al in de stad Groningen stierven er 2800 mensen, zo’n 10 procent van de bevolking, aan deze ziekte. Maar de ziekte eiste ook veel slachtoffers in onder andere Friesland, Noord-Holland (met name Hoorn), de Noordzeekust bij Duitsland en ook Overijssel. Wat waren de symptomen van deze ziekte? Hoe werd deze epidemie veroorzaakt?
Symptomen van de Groninger Ziekte
Mensen die de Groninger Ziekte kregen, moesten heftige koortsaanvallen zien te doorstaan. Deze koorts herhaalde zich om de dag en nam in hevigheid toe: patiënten kregen steeds hogere temperaturen en overleden dan uiteindelijk aan de ziekte. Om deze reden noemde men de ziekte ook wel de ‘Anderendaagse Koorts’ of ‘Tussenpozende Koorts’. Patiënten hadden verder vaak last van hoofdpijn, pijn in de ledematen, een slijmerige tong en buikloop. Vooral kinderen werden het slachtoffer van de ziekte.
Medici en artsen waren radeloos, want de Groninger Ziekte leek niet op eerdere epidemieën. Eerdere uitbraken van epidemieën kondigden zich vaak aan en verspreidden zich langzaam, waardoor vaak van tevoren bekend was dat er een epidemie in aantocht was. Dat was hier niet het geval. De Anderendaags Koorts kwam plotseling op en greep hard om zich heen. Hoe kon dat? De artsen stonden voor een raadsel en dachten dat de ziekte van mens op mens werd overgebracht.
Mogelijke oorzaken van de Groninger Ziekte
Een vermeende belangrijke oorzaak van het uitbreken van de Groninger Ziekte waren diverse dijkdoorbraken in de winter van 1825, veroorzaakt door hevige stormen. Zo kwamen in februari 1825 diverse landerijen in de provincie Groningen onder water toestaan. Toen in 1826 de dijken rond het Reitdiep doorbraken, stond ook de stad Groningen blank. Doordat alles onder water stond en het voorjaar warm was, begonnen planten en gewassen te rotten en boden zo een ideale omstandigheid voor de verspreiding van malariamuggen, muggensoorten die een parasiet dragen die met name gedijt in ondiepe plassen brak water.
Maar dat malaria de oorzaak zou zijn van de Groninger Ziekte, werd recent tegengesproken. Ulco Kooystra, werkzaam bij het Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen, denkt dat er andere oorzaken een rol speelden, zo stelt hij in de Groninger Universiteitskrant van maart 2020:
“Ik denk dat het een mengeling was van tyfus, vlektyfus en andere darmziekten, veroorzaakt door een verontreiniging van het oppervlaktewater. Kort daarvoor was Groningen immers overgestapt op het ’tonnenstelsel’ om ‘poep en fecaliën’ aan huis op te halen. De enorme hoeveelheden ontlasting moesten dan uitlekken op de ‘drekstoep’. Als alles wat droger was geworden, werd het vervolgens afgevoerd naar de Veenkoloniën als mest. Die drekstoep was aan het begin van het Winschoterdiep aan de zuidoostkant van de stad, waar de Drentse Aa de stad binnenstroomde. Maar het zat in een open bak, die overstroomde als het regende. En die lekkage verontreinigde het schone water dat de grachten instroomde. Mensen dronken het grachtwater en poepten het weer uit, inclusief bacteriën. Dat was het mechanisme. Niet voor niets werden vooral de arme wijken getroffen door de ziekte. De mensen die daar woonden hadden geen geld om bier of wijn te drinken.”
Deze uitleg klinkt aannemelijk. Toch verklaart Kooystra’s uitleg nog niet waarom ook in andere plaatsen in de Noordelijke Nederlanden veel mensen aan de ‘Anderendaagschekoorts’ stierven, zoals in Hoorn (ongeveer 6 procent van de totale bevolking), Sneek (zo’n 8 tot 10 procent), Delfzijl en tal van andere kustplaatsen. De Groninger Ziekte sloeg dus vooral toe in waterrijke en dichtbevolkte gebieden. Het droge Drenthe, op zandgrond, ontsprong relatief gezien de dans. Terwijl de regio rond Appingedam en het Friese dorp Wirdum (onder Leeuwarden) met overlijdenspercentages van zo’n 20 procent van de totale bevolking zwaar getroffen werden. Over de situatie in en rond Wirdum constateerde de tijdgenoot Doeke Wijgers Hellema (1766-1856) in zijn dagboek, te lezen op de website van nazaat Margreet Nauta, dat vooral de dorpen Wirdum en het platteland rondom getroffen werden en de situatie in de stad Leeuwarden relatief meeviel:
“Ten platten lande is het uittertst erg, in de steden en vooral in de hoofdstad zijn de zieken schaarser en de Doctoren aldaar in de gelegentheid, om de zieken ten platten lande te bedienen, wanneer die tot bijstand van zieke chirurgijns of doctoren geroepen worden. Er zijn bijna geen gezonde handen genoeg om de bedrijven en voornamentlijk de Boerderijen behoorlijk waar te nemen. (…) Mijne getrouwde kinderen, zoo wel te Deerzum als te Wirdum (…) zijn opvolgende ziek geworden, zoo wel de mans als vrouwen, waar van er onder die in een zeer bedenkelijke toestand geweest zijn, (…) dewijl zijne vrouw niet minder erg ziek ware, en volstrekt de belangen van het talrijk huisgezin en de winkel niet konden waarnemen?”
Volgens de toenmalige professor in de Geneeskunde Gerbrand Bakker (1771-1828), eerder rector magnificus van de Rijksuniversiteit Groningen, die in 1827 De volksziekte, welke in het jaar 1826 te Groningen geheerscht heeft publiceerde, was een van de andere redenen dat in de stad Groningen zoveel slachtoffers vielen het beperkte aantal artsen van 10 à 12 dat zorg moest verlenen aan duizenden patiënten.
Enkele gevolgen van de Groninger Ziekte
Op advies van artsen besloot de stad Groningen in 1827 om twee begraafplaatsen buiten de stad aan te leggen om besmettingshaarden te voorkomen. Overledenen werden vanaf toen buiten de stad, op de nieuwe Noorderbegraafplaats of de Zuiderbegraafplaats ter aarde besteld. Deze begraafplaatsen kwamen vanaf 1832 snel voller te liggen doordat de stad Groningen toen een hevige cholera-uitbraak meemaakte. Verder besloot de Raad van de Martinikerk te Groningen om te stopen met het luiden van klokken bij begrafenissen, omdat dit een demoraliserende uitwerking op de stadsbevolking zou hebben. Ook ging de Rijksuniversiteit Groningen maandenlang, tot december 1826, dicht om te voorkomen dat de ziekte zich onder studenten zou verspreiden.
Ook in een plaats als Sneek werd besloten om de stadsbegrafenis als besmettingshaard aan te pakken, zo lezen we op een website over de Sneker historie:
“In 1827 werd het (Oud) Kerkhof rond de kerk gesloten. Zo konden kerk en kerkhof geen besmettingshaard meer zijn en het stadsbestuur trok ƒ 2902, 45½ uit om het Martinikerkhof over de gehele oppervlakte aan te stampen en met steen en kalk en cement te bevloeren.”
Gedurende de Groninger Ziekte was er ook interesse en hulp vanuit het buitenland. Zo kwamen er Duitse artsen uit Hamburg in Groningen langs om de ziekte te bestuderen en ontving Groningen uit Parijs zendingen chloorpreparaten, waarvan gedacht werd dat die de ziekte konden bestrijden.
Boek: Pest en cholera. Geneeskunde door de eeuwen heen
Bronnen ▼
Boeken & gedrukte bronnen
-Minie Baron, ‘Het belang en de welvaart van alle ingezetenen‘: Gezondheidszorg in de stad Groningen 1800-1870 (diss. Rijksuniversiteit Groningen, 2006).
-Gerbrand Bakker, De volksziekte, welke in het jaar 1826 te Groningen geheerscht heeft (Groningen: Van Boekeren, 1827).
Internet
-https://www.rtvnoord.nl/nieuws/220326/Epidemieen-in-Groningen-De-Groninger-ziekte-1826
-https://www.archieven.nl/nl/zoeken?miview=ldt&mivast=0&mizig=1&miadt=5&miaet=15&micode=1103834
-https://www.ukrant.nl/rug-niet-voor-het-eerst-op-slot/
-https://sites.google.com/site/historievansneek/begraafplaats
-https://voorouders.jimdo.com/downloads/autobiografie-doeke-wijgers-hellema/
-https://www.oudhoorn.nl/kwartaalblad/pdf/1979/1979-068-ocr.pdf
-https://nl.wikipedia.org/wiki/Groninger_ziekte