Dat Hans van Zetten voor een miljoenenpubliek ‘uit zijn dak’ ging toen Epke Zonderland zijn gouden oefening had voltooid, is niet zo verwonderlijk. De commentator leeft voor het turnen, en dat al zijn hele leven lang. Turnen werd hem met de paplepel ingegoten. Hij behoorde zelf ooit tot de beste turners van Nederland en was bondscoach van de Nederlandse vrouwenturners.
Ik ken Hans van Zetten privé vrij goed. Zijn boek objectief bespreken is daardoor lastig. Hieronder laat ik Hans van Zetten daarom vooral zelf aan het woord. We spraken elkaar op een toch stille Koningsdag. We hadden het over enkele belangrijke momenten uit zijn turnleven en, dit is immers een geschiedeniswebsite, stonden stil bij de historie van het Nederlandse en mondiale turnen.
Pro Patria
Hans van Zetten werd op 18 oktober 1948 geboren in Leiden, maar groeide op in Zoetermeer, toen nog een klein dorp met amper vijfduizend inwoners. Al op jonge leeftijd raakte Hans in aanraking met de turnsport. Dit dankzij zijn moeder Jopie en stiefvader Huib, die Hans altijd als zijn échte vader beschouwd heeft.
“Mijn vader en moeder waren allebei actief in de turnwereld in Zoetermeer, bij GV Pro Patria. Mijn vader kwam na vier jaar dienst te hebben gedaan in Nederlands-Indië terug naar Nederland en ontmoette mijn moeder. Hij was helemaal vol van turnen en nam een bekertje mee uit 1947. Brugkampioen van Batavia staat erop.”
Jopie en Huib trouwden en kregen samen een dochter, Marianne, waarmee het turngezin compleet was. Maar niet alleen in het gezin zelf leefde men voor het turnen. De hele familie deed mee.
“Op jonge leeftijd ging ik al naar gym. Mijn tante Ada was de kleuterjuf en later kreeg ik van tante Nel les en toen ik wat ouder werd kwam ik vanzelf bij mijn vader en moeder terecht. Zo ben ik opgegroeid in die vereniging. Die vereniging was ons leven. Zowel van vaders kant als van moeders kant.”
Hoe belangrijk was je vader voor je ontwikkeling op turngebied?
“Mijn vader was heel enthousiast op de turnclub bezig. Hij was er echt één van ‘altijd het beste uit jezelf halen’. Ik heb dat van hem overgenomen. Hij was mijn grote voorbeeld. Als hij een doel had ging hij er echt voor. Hij ging ’s ochtends om zes uur trainen in zijn eentje.
Hans kijkt tevreden terug op zijn jeugd waarin hij volop gelegenheid kreeg zich lichamelijk te ontwikkelen.
“Voor kinderen is gymmen en turnen heerlijk. Dat is een wereld waarin je je helemaal uit kan leven. Waarin je jezelf ontdekt en steeds je eigen grenzen verlegt. Ik denk dat elk kind van jongs af aan fysiek is ingesteld, alleen je moet kinderen wel in de situatie brengen dat ze dat ook kunnen ontwikkelen. En mijn bedding was perfect. Mijn vader en moeder waren turncoaches dus ik kon naar de turnclub. En ik leefde in een dorp waar veel ruimte was. We hadden geen auto of fiets en deden dus alles lopend. Daarnaast was mijn opa tuinder. Die had een enorm erf met een boomgaard. Daar konden we slootje springen, boompje klimmen, met een lorrie over het terrein rijden. De wereld zag er toen anders uit. Kinderen werden veel meer uitgedaagd om te bewegen.”
Toen jij als kind actief werd binnen het turnen bestond het turnen natuurlijk al een tijdje. Tijdens de Olympische Spelen van 1928 in Amsterdam won een Nederlands damesteam zelfs een gouden turnmedaille. De allereerste. Hij moeten we die prestatie duiden?
“Het waren de eerste Olympische Spelen waar vrouwen aan mochten mee doen. Dat was al bijzonder. Die turnwedstrijd van toen was wel heel anders dan nu. Het was meer een groepswedstrijd. Elf dames deden drie toestellen: een gemeenschappelijke ritmische oefening op muziek, een springtoestel en een turntoestel synchroon, op drie bruggen en dan allemaal dezelfde oefening. Dat zie je nu niet meer. Voor de oorlog was turnen groepsgericht en meestal een driekamp. Het is niet meer te vergelijken met het turnen van nu. Destijds was het vooral ritmisch bewegen op muziek. Dat was geen topsport. Dat bestond voor de oorlog sowieso niet.”
Het Oostblok
Na de Tweede Wereldoorlog wordt het mondiale turnen decennialang gedomineerd door landen uit het Oostblok. West-Europese landen komen er eigenlijk niet aan te pas. Als de Nederlandse turnster Ans van Gerwen, in die tijd dé ster van het Nederlandse turnen en een grote inspiratiebron voor Hans, in 1972 negentiende wordt op het WK is ze daarmee gelijk de beste West-Europese turnster. Het is illustratief voor de hegemonie van de landen uit het oosten. Van Gerwens prestatie is dermate bijzonder dat ze prompt wordt uitgeroepen tot Sportvrouw van het Jaar 1972. Van topsport was in die tijd officieel echter nog geen sprake.
“Topsport was in die tijd officieel nog niet toegestaan. Als je ook maar iets verdiende aan je sport, bijvoorbeeld omdat je ook les gaf, werd je gelijk gediskwalificeerd. Rond 1976 veranderde dat. Maar voor die tijd hadden landen in het Oostblok al een soort staatsamateurisme georganiseerd. Ze hadden daar allemaal voorzieningen die wij in het westen niet mochten hebben en de turners kregen betaald. Ze waren dan bijvoorbeeld officieel in dienst van het leger, maar in de praktijk waren ze de hele dag aan het turnen.”
Wat heeft het Oostblok betekend voor de ontwikkeling van het damesturnen?
“Ze hebben het turnen decennialang overheerst. Ze hadden daar ook de echte kennis van de techniek. En ze hadden de cultuur van het implementeren van dans en turnen. Daar hebben wij uiteindelijk natuurlijk ook van geprofiteerd. De eerste fulltime bondscoach in Nederland was een Hongaarse, Eva Bartha. En daarna kwam een vriendin van haar en daarna een Armeniër. Zo belandde kennis uit het Oostblok uiteindelijk ook bij ons.”
Was dat een uitzondering, dat trainers vanuit het Oostblok naar het westen gingen?
“Ja en dat was nog niet zo eenvoudig, want daar moest de staat toestemming voor geven. Hongarije kreeg betaald voor uitlenen van een coach. Bartha kreeg dan van de regering een deel, maar zeker niet alles.”
Waarom ging Hongarije eigenlijk akkoord? Dat soort landen wilden toch ook juist scoren ten koste van het Westen?
“Klopt, maar je kunt hier een goede coach voor vier jaar neerzetten maar dan wordt je niet gelijk wereldkampioen. In een sport als turnen is een hele lange weg nodig om turnsters op te leiden, zeker acht jaar. Op korte termijn werd echter wel succes geboekt, maar dat was uiteindelijk eenmalig.”
Hoe veranderde het turnen na de val van het communisme?
“Er kwamen eerst veel meer losse landenteams. De Sovjet-Unie kwam niet meer als geheel naar wedstrijden, maar alle landen die er ooit onderdeel van uitmaakten kwamen ineens met eigen teams. Er kwam dus niet één Sovjet-team, maar een apart Russisch team en een team uit Oekraïne, een uit Wit-Rusland, noem maar op…”
Alleen maar meer concurrentie dus…
“Ja eigenlijk wel. Maar aan de andere kant: door het instorten van hun systeem gingen heel veel coaches in het buitenland werken. Die uitloop heeft heel lang geduurd. Die begon in 1989 en liep zeker door tot 2010. In een land als Noorwegen, waar tegenwoordig een Nederlander bondscoach is, werken tegenwoordig maar liefst dertig Roemeense trainers en trainsters. Het is illustratief voor alle knowhow die vanuit het oosten naar het westen is gestroomd.
Sinds Poetin weer aan de macht is, is er overigens wel weer wat veranderd. In Rusland wordt topsport weer gebruikt als instrument. Je zag dat bijvoorbeeld tijdens de Spelen in Sotchi waar Poetin zich echt voor inzette. Momenteel wordt er weer echt geïnvesteerd in het Russische turnen. Ze komen weer terug. En trainers blijven weer meer in Rusland. Eerder gingen die liever naar het buitenland omdat ze daar veel meer konden verdienen.”
Knieblessure
Hans turnt in zijn jonge jaren zelf ook fanatiek en succesvol. Het is zijn droom professioneel turner te worden. Hij neemt deel aan nationale kampioenschappen voor junioren. In 1965 eindigt hij op de tienkamp als tweede achter Cor Smulders, die later bij de senioren maar liefst tien keer de nationale titel zal pakken. Vanwege een knieblessure moet de zeventienjarige Hans zijn droom om als turner door te breken echter laten varen. Een enorme domper. Hans valt in een zwart gat. Na een beroepskeuzetest besluit hij een studie economie te gaan volgen. Al na drie maanden komt hij tot de conclusie dat hij ondertussen wel volop bij het turnen betrokken wil blijven. Hans wil mensen gaan trainen. Na zijn ouders jarenlang te hebben bestudeerd merkt hij dat leiding geven hem goed ligt. Niks lijkt hem mooier dan turners begeleiden naar succes. Mede dankzij zijn vader Huib krijgt Hans de mogelijkheid zich als trainer te ontwikkelen.
Marianne van Zetten
Het is in deze periode dat Hans zijn drieënhalf jaar jongere zus Marianne intensief gaat begeleiden. Zij is een zeer talentvolle turnster. De twee zijn onafscheidelijk. Niet alleen in maar ook buiten de gymzaal. Op turngebied boekt Marianne veel succes. Als meisje haalt ze de Nederlandse titel en bij de senioren hoort ze, samen met Ans van Gerwen en Margo Klees, jarenlang tot de top van het damesturnen. Hans en Marianne dromen van een ticket naar de Olympische Spelen, maar ook nu gooit een knieblessure roet in het eten. Tijdens het Nederlands kampioenschap van 1972 landt Marianne verkeerd na een afsprong van het paard. De dokter is duidelijk: zoek maar een sport waarbij de knie minder wordt belast. Turnen kan niet meer. De Olympische droom spat uiteen.
Beelden van Marianne van Zetten uit 1970:
Hoewel de turncarrière van broer en zus vroegtijdig is afgekapt, zijn Marianne en Hans in de jaren hierna nog wel veelvuldig in de gymzaal te vinden. Als trainersduo. In 1972 neemt Hans het hoofdtrainerschap van Pro Patria over van zijn vader en vanaf 1973 begeleidt hij Eva Bartha, de uit Hongarije afkomstige topcoach die door de bond is aangesteld om Nederlandse turnsters voor te bereiden op het WK van 1974. Na haar dramatische blessure neemt Marianne een tijdje afstand van de turnwereld, maar begin 1974 keert ze terug. Samen met Hans gaat ze trainingen geven bij Pro Patria. Hans:
“Marianne en ik waren een heel goed duo naar de turnsters toe. Ik was heel doelgericht en ambitieus en vooral met turntechnieken bezig en Marianne was echt de begripvolle moeder. Zij deed het dansgedeelte en de choreografie. En ze hield me een beetje in toom ook.”
Want jij wilde nog wel eens te hard gaan?
“Ja ik legde de lat hoog. Dan zei Marianne soms: ‘nou, vandaag even niet, morgen misschien’. Ze was niet alleen mijn zus, ze was mijn beste maatje, we woonden samen. Onze levens waren echt verweven. Ik heb geen betere vriendin gehad dan haar. Wat ik van het samenwerken met haar geleerd heb is dat ik later altijd assistenten zocht die kwaliteiten hadden waar ik zwak in was. Zodat één plus één drie wordt. Zodat we een beter team werden.”
De Van Zettens boeken succes. Een van de turnsters van de club, Petra van den Brink, wordt opgenomen in de WK-selectie en Pro Patria wint op de clubteamkampioenschappen voor het eerst de landstitel bij de senioren.
In de loop van 1979 gaat de gezondheid van Marianne plotseling zienderogen achteruit. Ze valt ineens kilo’s af. Augustus 1980 overlijdt ze. Volkomen onverwachts. Slechts achtentwintig jaar oud. Waarschijnlijk werd een hersenbloeding na een hartritmestoornis haar fataal. Het verlies raakt Hans nog altijd. In zijn woonkamer hangt een mooie foto van zijn zus. Hij is zichtbaar ontroerd als hij er naar kijkt.
“Ik heb afgesproken mijn boek in te spreken bij de Blindenbibliotheek in Ermelo voor een luisterboek, maar nou realiseer ik me dat dat heel moeilijk word als ik dat hoofdstuk van Marianne moet gaan voorlezen. Want dat houd ik niet droog, dat zit nog heel diep bij me.”
Bondscoach
Kort voor het overlijden van Marianne is Hans door de turnbond aangesteld als zelfstandig bondscoach bij de dames. Hij is daarmee de eerste Nederlander die als fulltime coach aan het werk kan in de internationale turnsport. Hans heeft een duidelijk doel voor ogen: als bondscoach met een turnteam naar de Olympische Spelen. Omdat er veel tijd nodig is om turnsters op te leiden mikt hij op de Spelen van 1988 in Seoul. Hans bedenkt een plan. Als Nederland succesvol wil zijn lijkt het hem goed om het WK van 1987 naar Nederland te halen. Op die manier komt er meer aandacht en geld voor turnen, zo is de gedachte. De turnbond ondersteunt het plan en slaagt erin het WK naar Nederland te halen. Ondertussen probeert Hans sponsoren te vinden zodat hij voor het damesteam stages kan organiseren in het buitenland en de jonge gymnasten de noodzakelijke podiumervaring op kan laten doen. Hans vindt een sponsor die het damesturnen wil ondersteunen, maar raakt daarna in conflict met de bond, die alleen geld wil als het voor alle turners kan worden gebruikt en dus niet alleen voor de dames.
Hans slaagt uiteindelijk niet in zijn doel. De damesturners kwalificeren zich niet voor Seoul. Hans zelf reist in 1988 echter wel af naar Zuid-Korea. Als commentator. Hij volgt voormalig topturner Klaas Boot op die jarenlang voor de NOS turncommentaar heeft gegeven. Hans schrijft al enige tijd artikelen over turnen voor NRC Handelsblad, maar als televisie-commentator heeft hij geen enkele ervaring.
“Ik was bewust voor NRC Handelsblad gaan schrijven want ik wilde televisie-commentator worden. Ik dacht: bij de NOS weten ze heus wel dat ik turnkennis heb, ik ben immers bondscoach geweest, maar via die artikelen kan ik ook aantonen dat ik journalistiek wat kan.”
Maar er is nog een vaardigheid… Er zijn genoeg journalisten die niet uit hun woorden komen als ze moeten praten.
“Daar heb ik nooit last van. In 1986 heb ik één keer een test moeten doen. Toen duwde iemand een VHS in een apparaat en zei: ‘nou, geef nu maar eens commentaar’. Na een half uur zei hij: ‘oké, stop maar, mijn conclusie is dat je heel veel weet van turnen, alleen de kijker haakt af’. Die man heeft me toen een les geleerd die nog altijd beklijft. Ik moet me voorstellen dat ik bijvoorbeeld met een vriend een kroeg binnenloop waar toevallig een televisie hangt waarop een turnoefening wordt getoond. Die vriend weet niets van turnen. En nu ga ik hem uitleggen wat er te zien is. Ik werk nog altijd op die manier. Als ik op de commentaarpositie zit, dan bedenk ik een minuut voordat ik live ga voor wie ik die dag commentaar ga geven. Dan ga ik fictief naast iemand op de bank zitten. Iets waar misschien een miljoen mensen naar kijken, maak ik dan heel klein.”
Wat vind je nou zo mooi aan dit werk?
“Ik heb natuurlijk een enorme passie voor sport en voor mooi bewegen. Kijk dat beeldje daar. Moet je eens kijken naar dat hoofd en die romphouding, Dat is toch een schit-te-rende houding? Er zit een lijnenspel in. Die esthetica. Dat is mijn passie. Ik geniet daarvan en nu kan ik dat genieten overbrengen aan andere mensen.”
Turnverhalen
In het boek Hij staat! tekenden Lidewey van Noord en Marijn de Vries verhalen op uit het turnleven van Hans van Zetten. Natuurlijk komen hierin ook actuele ontwikkelingen aan bod, zoals de gouden oefeningen van Epke Zonderland en Sanne Wevers, de geschiedenis rond Verona van der Leur en de kwestie Yuri van Gelder. Ook belicht Van Zetten in enkele hoofdstukken zijn eigen trainerscarrière, waarbij hij kritiek op zijn eigen handelen niet schuwt. In een lijvig nawoord geeft de televisiecommentator zijn visie op talentontwikkelingen. Dat deel is vooral geschikt voor trainers en gymnastiekverenigingen. Een belangrijke aanbeveling die Van Zetten hier doet is om het ontwikkelingsproject van talentvolle jonge turners vooral geen topsport te noemen. Volgens hem is het beter om in deze fase te kiezen voor een pedagogische benadering waarin sportplezier en het verleggen van grenzen centraal staan.
“Uit ervaring weet ik dat 99,9 procent van negenjarige talenten geen topturner wordt.”
Het boek bevat een voorwoord van Epke Zonderland, de vaandeldrager van het hedendaagse topturnen. De rekstokkampioen van 2012 laat zich lovend uit over Hans’ kwaliteit om het turnen voor de leek begrijpelijk te maken.
“Eigenlijk voert ook hij tijdens elke wedstrijd een uiterst complexe oefening uit, en wel met zoveel kennis, inlevingsvermogen en souplesse dat bijna niemand doorheeft dat wat hij doet razend knap is.”
Boek: Hij staat! – Hans van Zetten