De eerste fase van de kolonisatie ging gepaard met wat in Europa ‘kleine oorlogen’ werd genoemd, honderden expedities die ontelbare slachtoffers maakten. Europeanen herkenden noch erkenden de politieke structuren van Afrika en Azië. Ze gingen grenzeloos te werk. Inlanders die bezit en land verdedigden werden niet als verzetsstrijders of soldaten behandeld maar als barbaren die zich tegen ‘de’ beschaving keerden.
De oorlog veranderde van aangezicht. Geen achter banieren optrekkende colonnes voorafgegaan door tromgeroffel en trompetgeschal, maar scherpschutters, lange afstandswapens, gasmaskers, kanonnenvlees, massaslachting. Er werd geëxperimenteerd met tactieken en technieken (uithongeren, platbranden), met nog dodelijker wapens (gifgas en dumdumkogels die toen ze in 1899 verboden werden, koloniaal werden opgebruikt), met lijfstraffen en opsluitingsoorden (folteringen, executies, concentratiekampen). Wat hier niet meer kon, werd ginds uitgewerkt. Toen Europa zich in de tweede helft van de negentiende eeuw begon te bekommeren om gewonden op het slagveld werd niet omgekeken naar de kolonies. Toen eind negentiende, begin twintigste eeuw oorlogsregels werden afgesproken, kwam de derde wereld ternauwernood ter sprake. De koloniale proeftuin kreeg, zoals bekend, in de twintigste eeuw een bloederig vervolg.
Veel kolonisators kwamen met goede bedoelingen: ze wilden koste wat het kost hun ‘unieke’ beschaving, religie en moderniteit brengen. Kolonisators afschilderen als bloeddorstige monsters is van dezelfde orde als het ontmenselijken van inboorlingen. Het verhindert onderzoek naar beider cultuur en beschaving.
Hedendaagse morele denkroosters opdringen aan het verleden werkt als selffulfilling prophecy. Het levert een gesimplificeerde geschiedenis op waarin ontdekt wordt wat erin werd gestopt. Om een verleden te doorgronden moeten de toenmalige geldende denkroosters nagetrokken en toegepast worden. Niet alles wat in hedendaagse ogen onaanvaardbaar is, was dat in vroeger tijden – en vice versa. Ook extreme menselijke ervaringen, daders en daden moeten objectief, passieloos bestudeerd worden.
Lichtgeschreven
Onderdeel van de moderniteit was de fotografie. Haar evolutie werd versneld tijdens en door de koloniale veroveringen. De toestellen werden kleiner en lichter, sneller en goedkoper, makkelijker in gebruik en aangepast aan koloniale omstandigheden.
Rond 1900 had tien procent van het koloniaal voetvolk een Kodak waarmee al het ongekende, exotische en fascinerende werd vastgelegd: landschappen, dieren, planten, hutten, gebruiksvoorwerpen, rituelen en… gewelddaden. De locatie deed er niet altijd toe: ‘Dorpsscène, om het even waar’, luidt het bij een foto die rond 1910 in China werd gemaakt.
Militairen wisselden foto’s uit, verkochten ze aan plaatselijke drukkerijen van prentbriefkaarten en stuurden ze huiswaarts, gruwelbeelden inbegrepen, kwestie van duidelijk te maken hoe zwaar ze het te verduren hadden.
Trofeebeelden van gedode inlanders circuleerden eerst in beperkte kring, maar al gauw ook op ansichtkaarten en in de media. Zoals de foto van enkele tientallen gewonde Soedanezen die in april 1898 op bevel van Horatio Herbert Kitchener met de bajonet waren afgemaakt, en het beeld van een guillotinering in 1899 in Senegal dat tot 1910 als ansichtkaart in omloop bleef.
In het boek Combattre, punir, photographier stelt Daniel Foliard, verbonden aan de universiteit Paris-Nanterre, de chronologie van de oorlogsfotografie grondig bij. Anders dan gedacht brak die niet door met de Groote Oorlog maar tijdens die eerste kolonisatiefase (1870-1914). De gruwelbeelden uit de prille jaren van het fotojournalisme raakten bedolven in de collectieve herinnering, deels omdat het Westen ze graag aan de vergetelheid prijsgaf, meer nog omdat ze ondergesneeuwd raakten onder het beeldgeweld van de grote oorlogen die eenieders beschaving op het spel zetten.
De door Foliard besproken en geanalyseerde beelden waren niet uitzonderlijk of sensationeel, ze deden toen de ronde in kolonies en Europa. De pers publiceerde ze niet meteen maar met de opkomst van massamedia en schandaalpers, eind negentiende eeuw, zette ze alle schroom opzij en in onderlinge concurrentie publiceerde ze almaar meer beelden van slachtoffers van ongelukken, rampen, lijfstraffen en koloniaal geweld. In maart 1901 plaatste L’Illustration op haar voorpagina een foto van een inboorling met op een piek het hoofd van de sultan van Bornou (regio Tsjaadmeer). Het hoofd werd wekenlang tentoongesteld en dan naar Parijs gestuurd.
Niet onbelangrijk is dat de dader een inlander is. Europeanen maakten de handen liever niet vuil, besteedden foltering en terechtstelling zoveel mogelijk uit. Zo praatten ze tegelijk de kolonisatie van die barbaren goed.
De gruwelbeelden riepen in Europa weinig verontwaardiging op. Medeleven kent grenzen. Foto’s van ophangingen tijdens de Italiaanse interventie in Libië in 1911 deden het goed. Ook op beelden van de ophanging van veertien Turken in de Italiaans-Russische oorlog staan heel wat geïnteresseerde toeschouwers (Video: Public hanging of men during Italian-Turkish war).
Hier en daar werd geprotesteerd tegen het vertonen van geweld. Een minderheid keek verder dan de eigen neus en vanuit het besef van de fundamentele gelijkwaardigheid van mensen keerde ze daderfoto’s tegen de daders zelf (onder meer beelden die Turken maakten van hun genocide op Armeniërs).
Ver-beelde vernedering
Bij een eerste confrontatie met een fototoestel hadden veel inlanders die het ding net zomin kenden als een vuurwapen er schrik voor. Ze gingen op de loop of keerden de fotograaf de rug toe. Eens ze foto’s hadden leren ‘lezen’ – een zwart-wit wereld in twee dimensies is verre van vanzelfsprekend – zagen velen het als tovenarij, magie die ze niet beheersten. Sommigen dachten dat de geest of het wezen van de gefotografeerde gevangen was, opgesloten zat in de verkleinde afbeelding. Toen eind negentiende eeuw een moeder met kind tegen haar wil werd gefotografeerd en het kind de volgende dag stierf, beschuldigde de vrouw de fotograaf ervan haar kind gedood te hebben. Anderen meenden dat fototoestellen gevoed werden met foto’s, ze nodig hadden om te overleven. Niet verwonderlijk dus dat op beelden uit die tijd inboorlingen niet meteen vrolijk kijken. Toch raakten velen vrij snel gewend aan fotografie en sommigen leerden poseren zoals van hen werd verwacht.
De macht die inboorlingen aan het fototoestel toeschreven ontging de Europeanen niet. Foto’s van lijfstraffen en terechtstellingen, scènes die de machtsverhouding, de koloniale orde vestigden en bevestigden, werden getoond en uitgehangen om elke aanvechting tot verzet de kop in te drukken. Foto’s fungeerden als instrumenten ter vernedering en controle. De fotograaf, het toestel en de foto’s belichaamden de imperialistische macht. In handen van veroveraars en onderdrukkers was – en is – een camera geen neutraal, geen passief voorwerp maar een element van onderdrukking, in beeld gebrachte vernedering.
Door de ogenschijnlijke waarachtigheid van wat door het licht geschreven heette te zijn, werden foto’s vanaf midden 1850 grafisch bijgewerkt, gemanipuleerd, in scène gezet. In Europa werden verscheidene koloniale taferelen nagespeeld om er toch maar beelden van te hebben. In 1912 bijvoorbeeld, werd in het bos van Vincennes een scène uit de Balkanoorlog overgedaan. De overtuigingskracht van de fotografie was dermate groot dat er probleemloos bij werd vermeld dat een en ander in scène was gezet. In 1907 drukte Illustrated London News een foto af van een koloniale oorlogssituatie met als titel:
‘Nagebootste oorlog, echt gemaakt door het fototoestel’.
Dode mensen, dode hoeken
Verspreid in het boek geeft Foliard nuttige aanwijzingen voor de omgang met foto’s als historische bron.
Elk archief, elke fotocollectie is de neerslag van opeenvolgende selecties. Die gemaakt door de fotograaf (wat vastleggen, wat ontwikkelen…), door de samensteller van de verzameling (album, archief…), door onderzoekers bij het afbakenen van hun onderwerp. Vastgelegd, bewaard en bestudeerd wordt wat in een bepaalde tijd en context waardevol of nuttig lijkt, als het al opgemerkt wordt. Grote gebieden van de geschiedenis van het geweld zijn aan de fotografie ontsnapt, denk maar aan ‘gewoon’ en structureel geweld.
Foto’s zetten de tijd stil, het zijn momentopnames, fragmenten die de werkelijkheid amputeren. De door Foliard bestudeerde geweldfoto’s maken deel uit van een enorme reeks alledaagse foto’s die toen en daar gemaakt werden. Wie een beeld of een reeks beelden uit een collectie licht, vervormt het.
Portretten dragen sporen van interactie. Wie in het vizier genomen wordt, verandert. Fotografen houden daar rekening mee, reageren er al dan niet bewust op. Voor koloniale foto’s geldt bovendien dat het toestel zo goed als altijd door een kolonist werd gehanteerd.
Foto’s werden lange tijd niet systematisch bijgehouden, historici beschouwden ze als louter illustratie. Een ongekend aantal foto’s en albums werd vernietigd, ging verloren of zit nog in privéhanden. De gefotografeerde werkelijkheid is een uit de realiteit gelichte subjectieve presentatie, een verhaal van gemiste kansen. Archieven en collecties, schrijft Foliard nogal kras, zijn gemaakt om te vergeten.
Hoe grondig een collectie ook wordt onderzocht, de verzameling werd hoe dan ook om andere redenen samengesteld en niet één tijdgenoot zag ze in haar geheel. Familiealbums lijken een uitzondering, maar ook die waren niet gericht op later onderzoek. Zonder eigentijds commentaar zijn het beeldverhalen vol lacunes.
Interpretaties
Foto’s zonder context of commentaar kunnen op verscheidene manieren gelezen worden. Elke interpretatie wordt automatisch gestuurd door wat de kijker kent, goed- of afkeurt, verwacht, hoopt, vreest, nastreeft… Om dat te illustreren plaatste Foliard bovenstaande foto op het omslag van zijn boek.
Een gruwelijk beeld, zoveel is duidelijk. Tot je achterop de handgeschreven boodschap van de fotografe leest. Raymonde Bonnetain verbleef begin jaren 1890 samen met man en dochter in Frans Soedan (het huidige Mali) en maakte er alledaagse foto’s. Maar voor dit beeld plaatste ze dochter Renée tussen doodshoofden. Achterop het beeld verklaart Bonnetain op ironische toon dat het schedels van zwarte soldaten zijn, mensen die door Franse militairen onnodig werden afgeslacht ter meerdere eer, glorie en profijt van de Franse natie.
Een en ander herinnert aan de foto op de kaft van het boek van Paul Van Damme, Wit-zwart in zwart-wit: een zwart kind in een papegaaikooi met aan weerszijden een wit meisje. Omdat er volgens Van Damme geen andere informatie beschikbaar was, oordeelde hij dat het beeld niet gebruikt mocht worden, maar plaatste het desondanks in en op zijn boek. Hier en nu zien we het als een verbijsterend, racistisch beeld. Foliards onderzoek laat een andere duiding toe. In het voor de rest onschuldige fotoalbum waar de foto deel van uitmaakt, kan het beeld in scène gezet zijn als aanklacht tegen kolonialisme.
Combattre, punir, photographier is een uitzonderlijk rijk boek. Jammer dus dat het geen register bevat en dat bijna alle foto’s te klein en te onduidelijk afgebeeld werden, een euvel waaraan nogal wat historische werken lijden. Maar de lectuur van dit magistrale werk is een waar intellectueel festijn.
Besproken boek: Combattre, punir, photographier