Het inheemse noordoosten en de opkomst van Brits Noord-Amerika
We lichtten het anker en zeilden naar het oosten (…) 240 zeemijl (…) [en] ontdekten een driehoekig eiland 30 zeemijl van het vasteland. (…) Het was overdekt met heuvels en bomen en dichtbevolkt [te oordelen] naar de vuren die wij permanent langs de kust zagen branden.
Giovanni da Verrazzano, beschrijving van Block Island (1524)
Van een afstand gezien lichtten de kampvuren de avondlucht op. Vonken flakkerden boven het water en naar het naderende schip. Gezinnen legden hun kinderen te slapen en deelden het nieuws van de dag terwijl ze zich op de volgende ochtend voorbereidden. De netten hingen te drogen en bergen kleurrijke quahog-schelpen lagen langs de kustlijn en op de nabije afvalhopen. De geur van de vuren vermengde zich met die van gerookte vis en gelooide huiden. Uiteindelijk vielen de mensen, honderden, in slaap, in de zekere wetenschap dat ze comfortabel woonden op een eiland dat gezegend was met hout, rijkdom uit zee en toegang tot de warme stromingen in de brede baai van de Long Island Sound die ook naburige dorpen op het vasteland beschutting bood.
Verrazzano kon geen geschikte haven vinden en voer verder naar het noorden langs de grillige kustlijn die anderen later New England zouden noemen. De bewoners van Block Island, de Narragansetts, waren toen al bekend met Europeanen. Zij hadden handel met hen gedreven voor hun wonderbaarlijke, zij het vaak gevaarlijke, metalen en andere goederen die ze in hun landbouw- en visserijeconomieën opnamen. Ze hadden al kennisgemaakt met de verwoestende Europese ziektes en met militaire invasies. Of ze weet hadden van het bezoek van Verrazzano in 1524 of de masten van de Dauphine tegen de verduisterende zee hadden zien afsteken, zullen we nooit weten.
Tussen Zuid-Maine en de Long Island Sound en van Cape Cod tot de rivier de Hudson leefden ongeveer 150.000 dorpelingen in de wereld van het inheemse noordoosten. De inheemse aanwezigheid kenmerkte de regio – en niet wildernis of inheemse afwezigheid.
In het hele noordoosten deelden tientallen volken hun economie, religieuze traditie, architectuur en de Algonkische taal. Verrazzano zag ook de minder dicht bevolkte kustlijn van Maine, waar de confederatie van Wabanaki’s heerste, en waar ‘de mensen heel anders waren’. Veel van deze noordelijke gemeenschappen combineerden het vissen en jagen niet met de landbouw die in het inheemse noordoosten zo algemeen verspreid was. Hij beschouwde de mensen uit het zuiden ook ‘als zo mooi van statuur en bouw als ik maar kan beschrijven. (…) Ze zijn groter dan wij. (…) Hun houding is vriendelijk en zachtmoedig; zeer op de manier van de ouden.’ Als zij hadden beschikt over ‘de geschoolde werklieden die wij hebben’, overwoog hij, dan zouden ze de ouden ook op andere gebieden naar de kroon hebben gestoken:
‘Ze zouden grote gebouwen hebben opgericht, want de hele zeekust is vol van verschillende blauwe rotsen, kristal en alabaster, en heeft voor dat doel een overvloed aan havens en beschutte plaatsen voor schepen.’
Verrazzano beschreef een wonderbaarlijke, bijna mythische Algonkische wereld. Een eeuw na zijn bezoek en fantasierijke overwegingen arriveerden er kolonisten, puriteinen met een orthodox geloof dat zulke oordelen uitsloot en wier ziektes en gewelddadige praktijken deze wereld overhoophaalden.
In puriteinse beschrijvingen is er niets opmerkelijks te vinden in de inheemse geschiedenis van de regio, en zeker niets wat vergelijkbaar is met het klassieke Europa. Veel geschiedenissen van de Verenigde Staten zijn van dezelfde ideeën uitgegaan, waarin het inheemse noordoosten een vertrouwd verleden lijkt te leveren dat makkelijk te begrijpen is vanwege de eenvoud. Sinds de puriteinse vestiging in de jaren twintig van de zeventiende eeuw is de superioriteit van de Europeanen ten opzichte van deze wereld verkondigd, wat het optrekken van een ander soort klassiek bouwwerk bevorderde. Een ideologisch cement dat niet uit het regionale alabaster is gevormd maar uit ideeën van onveranderlijk verschil, vormt het fundament van de studie van het noordoosten. Het was een zo allesdoordringend idee dat de opvattingen van de eerste Europeanen die hier aan land kwamen, en die ‘diverse kreten van verwondering’ uitten bij wat ze aantroffen, compleet overschaduwd zijn.
Ondanks recente inspanningen van onderzoekers en stammen om het tegendeel aan te tonen, blijft de geschiedenis van New England in de Amerikaanse historische verbeelding nog altijd synoniem met koloniaal Amerika. De geschiedenis van Brits Noord-Amerika en zijn dertien Atlantische kolonies wordt nog steeds begrepen als het decor van het vroegere Amerika, een tijdperk dat aanvankelijk gedomineerd werd door de economische en demografische groei van Massachusetts. Het vroege Amerika kennen betekent nog altijd Brits Amerika kennen, en Brits Amerika kennen is nog altijd synoniem met New England kennen.
Het gewelddadige begin van Brits Noord-Amerika
Het vooruitzicht om nieuw land te verkennen lokte zeevaarders als Verrazzano, maar anderen waren vooral op zoek naar financiële en religieuze kansen. Bij de Engelsen richtten financiers landcompagnieën op als de Virginia Company, die op welke manier dan ook winst moesten opleveren. In de loop van de tijd waren er anderen in Engeland die zich een nieuw leven voorstelden, vooral in de nasleep van de protestantse Reformatie. Dergelijke hervormers streefden ernaar volgens een specifiek theologisch stramien te leven. Ze stelden zich een nieuwe samenleving voor zichzelf voor en verwachtten dat de inheemse volken zouden verdwijnen of zouden assimileren om Gods kinderen te worden.
De religieuze motivatie trok in het noordoosten een ander soort mensen aan dan in andere Amerikaanse kolonies. De kolonisten van New England waren afkomstig uit de iets beter gesitueerde kringen van de Engelse samenleving en ze schiepen een ander soort koloniale samenleving. Het werd de enige regio in de Amerika’s waar de verhouding tussen Europese mannen en vrouwen relatief het meest in evenwicht was. Het was ook het gebied waar de vroegste academische instellingen van Noord-Amerika werden opgericht, waar de eerste drukpers stond, waar de eerste wetgevende instituten voor zelfbestuur ontstonden en dat in economisch opzicht het meest gediversifieerd was. Het noordoosten trok de Engelse kolonisten aan die in een koudere maar uiteindelijk gezondere omgeving wilden vertoeven dan de regio rond Chesapeake Bay of het Caribisch gebied.
Net als in andere kolonies moesten de nieuwkomers het land met geweld van de inheemse volken innemen. Het werd zowel een geestelijke als een militaire verovering. In de jaren twintig van de zeventiende eeuw bracht de eerste groep kolonisten in Massachusetts Bay bijbels mee en kaarsen – en ‘90 schouderriemen, voor de musketten, elk met een kogelzak; 10 hoornen flacons, voor de lange (…) geweren’; hun schepen hadden ook honderd gescherpte ‘swoordes’ aan boord. En die zwaarden zouden geen ploegscharen worden toen de eerste generatie van puriteinse kolonisten Algonkisch gebied veroverden, vooral in campagnes tegen de dorpen van de Pequoten tijdens de slag om de Long Island Sound, die de geschiedenis inging als de Pequot-Oorlog (1636-1637).
De strijd begon op Block Island. Historici hebben vaak over het hoofd gezien hoezeer deze oorlog de opkomst van Engelands Amerikaanse rijk heeft bevorderd. In minder dan twee decennia verspreidden de puriteinen zich langs de Long Island Sound, waarbij ze ‘verenigde’ kolonies vormden – Rhode Island en Connecticut. Het gaf hun handel met de regio rond Chesapeake en het Caribisch gebied stabiliteit en betekende het verdwijnen van de Pequoten die de beschutte kust hadden gedomineerd. Hun nederlaag en bijna-ontheemding versnelde de groei van de puriteinse samenleving.
Bovendien leverde de strijd om de Long Island Sound mogelijkheden voor andere Engelse kolonies op. Het beïnvloedde de opkomst van andere vestigingen inclusief de koloniale vestigingen die zich bezighielden met de Afrikaans-Amerikaanse slavernij die in de late zeventiende eeuw een hoge vlucht nam. Engelands trans-Atlantische slavernij was een vervolg op de handel in inheemse mensen door vroegere Engelse zeevaarders en Spaanse slavenhandelaren.
Hoewel het uit de geschiedenis is weggeschreven, werden duizenden inheemse mensen gevangenen in de Atlantische wereld. Sterker, er ontstond een ‘Algonkische diaspora’ in de zeventiende-eeuwse wereld. Van de Grote Meren tot Londen en van Quebec tot Noord-Afrika circuleerden er inheemse gevangenen in een wereldomvattend netwerk van slavernij.
Van de 150.000 oorspronkelijke dorpelingen die in 1600 in het noordoosten woonden, was een eeuw later minder dan tien procent over: negentig procent verdween door de Europese ziektes, de koloniale druk, oorlog en slavernij. Degenen die overleefden werden van hun eigendommen beroofd en vormden al snel een kaste van onvrije werkkrachten binnen de koloniale maatschappij. Net als in het Spaanse Rijk werden de indianen hier de vroegste dwangarbeiders op raciale gronden in Noord-Amerika.