Geschiedenis is een ontdekking die plaatsvond ergens aan het einde van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw. Dat is de verrassende conclusie in Historiezucht, een fascinerend boek van Marita Mathijsen over het ontwaken van historisch besef en hoe geschiedenis ‘van iedereen’ werd.
Dat geschiedenis ‘ontdekt’ kon worden is een vreemde gewaarwording, omdat historie er natuurlijk altijd is geweest. Maar dat gold ook voor Amerika, en toch duurde het tot 1492 voordat Columbus het werelddeel ontdekte.
Volgens Mathijsen is de ‘democratisering van de geschiedenis’ te danken aan de denkbeelden van de Franse Revolutie, maar zijn daar ook de grootste vernielingen aan te wijten. De Fransen wilden zo graag ‘opnieuw beginnen’ dat alles wat aan ‘vroeger’ herinnerde moest worden vernietigd. De godsdienst werd afgeschaft; kerken kregen nuttiger bestemmingen. Grafkelders van Franse koningen werden gesloopt en standbeelden omvergehaald. Er kwam zelfs een nieuw tijdrekening, die begon op 22 september 1792; de geboorte van de Eerste Franse Republiek. Nadat ‘Oranje’ in 1795 was weggejaagd vonden in de door Frankrijk geïnspireerde Bataafse Republiek ook vernielingen van standbeelden en grafstenen plaats. Maar ook — en dat was nieuw — kreeg de burgerij het recht de ambtenaren te controleren. Hun archieven werden openbaar. En dat leidde tot onvermoede vondsten.
Zoals een epidemie jarenlang kan sluimeren, terwijl de haard altijd aanwezig is, en dan plotseling uitbreekt en vervolgens snel van het ene land naar het andere en terug haar besmetting uitbreidt en sommige streken overslaat, zo kan historiezucht ook worden gezien als een verschijnsel dat vrij plotseling tot uitbraak komt.
‘Denken aan vroeger is voor rijkelui’, leerde Mathijsen in het Limburg waar ze opgroeide. De armelui hadden al hun energie nodig om te overleven. Toen de geschiedenis eenmaal ‘ontdekt’ werd veranderde dat, maar ook begon de interpretatie van de nieuw verworven kennis.
Slot van Egmond
Het boek begint op de akkers van Egmond, waar de boeren in de negentiende eeuw voortdurend hun ploegen kapot ploegden in de moeilijke grond, want die zat vol stenen. Totdat geleerde heren uit Amsterdam in 1858 wild-enthousiast op die stenen reageerden en gingen pleiten voor het behoud van de restanten van het Slot van Egmond. De boeren begrepen daardoor dat ze in historische grond ploegden en kregen daardoor ook waardering voor die ergerniswekkende stenen.
Zo brak de dag aan dat boer Hendrik Ras tegen zijn vrouw zei: ‘Die stenen op me veld, die benne nog van het kasteel van de heren van Egmond’. Het was niet meer een zaak van enkel geleerden, maar ook de man besefte dat er geschiedenis was.
Historisch besef
In een artikel over de terugkeer naar Nederland van prins Willem VI in 1813 constateerde ik dat hij even overwoog niet naar Scheveningen te gaan maar naar Den Briel, omdat dat net van de Fransen was bevrijd. Het plannetje met Den Briel stond in een boek van een tijdgenoot; de overwegingen lagen voor de hand, dacht ik.
Dat was ongetwijfeld heel verleidelijk. Het had de landing van de Prins van Oranje nog een extra historische glans gegeven. Niet alleen Alva had er zijn bril verloren; Napoleon zou wat Holland betreft dan ook in Den Briel zijn Waterloo vinden, twee jaar voordat iemand wist wat dat betekende.
Maar na het lezen van Historiezucht ben ik daar niet meer zo zeker van. Want het veronderstelt de aanwezigheid van historisch besef bij de prins. Mathijsen maakt overduidelijk dat historisch besef in het begin van de negentiende eeuw een zeldzame eigenschap was. Er werd nog maar nauwelijks verband gelegd tussen heden en verleden.
Alles van waarde is weerloos
De ontdekking van dat besef heeft Nederland voor veel ongelukken behoed, al was er al veel onherstelbaar vernield. Want ‘alles van waarde is weerloos’, zei Lucebert, en de waarde van historische objecten werd toen vaak niet ingezien. Zo stond het Muiderslot, waar de patriotten in 1787 de bezittingen van de slotvoogd in de grachten dumpten en dat vervolgens sterk vervallen was, in 1825 op de nominatie in het openbaar verkocht te worden voor de sloop; het is uiteindelijk aan koning Willem I te danken dat het er nog staat. De Ridderzaal in Den Haag, ooit gebouwd door graaf Floris V (1254-1296), was exercitieruimte en loterijzaal en diende voor van alles, totdat het gebouw in 1861 met één stem meerderheid van de Tweede Kamer van de afbraak werd gered. Het Valkhof in Nijmegen, de Sint-Janskathedraal in Den Bosch en de hunebedden in Drenthe bestaan alleen nog maar dankzij de ontdekking van historisch besef.
Maar toen dat besef er opeens kwam, was er geen houden meer aan:
Rond 1800 wordt geschiedenis gedemocratiseerd, iedereen krijgt er toegang toe. Monumenten worden opgericht, musea en bibliotheken openen hun deuren voor iedereen, er komen goedkope geschiedenisboekjes uit. Nieuwe gebouwen krijgen een historische lading. Ruïnes worden niet meer afgebroken, maar gekoesterd. Kunstenaars ontdekken de Middeleeuwen en de zeventiende eeuw. (…) Geschiedenis wordt iets van de mensen zelf, en ze sleept die mensen mee in angst, verwarring, hoop, afschuw en opluchting. Historie wordt een soort verslaving, een zucht naar steeds meer geschiedenis.
Marita Mathijsen werkt de materie uit in een boeiend verslag van de gevolgen van de historiezucht op vele aspecten van het dagelijks leven: hoe de geschiedschrijving erdoor werd beïnvloed, wat werd toegevoegd en weggelaten, hoe historische gebeurtenissen voor politieke en religieuze karretjes werden gespannen, wat de uitwerking was op de literatuur en het onderwijs en hoe het openbaar kunstbezit zijn weg vond naar musea, in de schilderkunst en in het erfgoedbeheer.
Toen Nederland, België en Luxemburg in 1815 door wat toen ‘Europa’ was gedwongen werden tot samengaan stimuleerde de overheid het gezamenlijke Noord- en Zuid-Nederlandse bewustzijn met talloze projecten. Maar toen na de scheiding van 1830 de liefde weer voorbij was werd de subsidie op cultuurbescherming weer ingrijpend teruggedraaid.
Jan Wagenaar
In de ontdekkingsreis naar geschiedenis steekt bij Mathijsen één persoon met kop en schouders boven de rest uit. Geen historicus, maar een houthandelaar, Jan Wagenaar (1709-1773). ‘Hij heeft het volk geschiedenis geleerd’.
Tussen 1749 en 1759 beschreef Wagenaar de Vaderlandse Historie voor het eerst uitvoerig, in eenentwintig kloeke delen. Het was een andere geschiedschrijving dan in de oudere, tot dan toe zelfs voor de elite moeilijk toegankelijke bronnen. Hij bereidde het werk in alle anonimiteit voor; het verscheen aanvankelijk zelfs zonder auteursnaam. Het viel in het ‘gat in de markt’, dat als gevolg van de historiezucht plotseling ontstaan was.
In zijn inleiding stelde Wagenaar vast dat van hem geen vorstelijke hagiografieën te verwachten waren:
Wy stellen ons voor, de Historie van het Volk, niet zo zeer van den Vorst, te beschryven. (…) De Historie der Vorsten is ons ten deele vreemd: de Historie des Volks is onze eigen Historie. In deeze, zien wy, hoe onze Vryheid, van vroeg af aan, belaagd geworden is; en dan ‘t hoofd wederom boven haalen en over alle haar vyanden zegeviere.
Wikipedia merkt op dat Wagenaar ook concludeerde dat je niet van elke ramp mag zeggen dat het een straf en van elke zegen dat het een beloning is. Dat was een doorbraak in het denken van die tijd, toen elk natuurverschijnsel werd gezien als een teken uit de Hemel en een straf van God.
De reeks werd een enorm succes, ondanks de prijs van totaal 63 gulden (nu minstens 630 euro). Mathijsen constateert dat van een herdruk in 1790 bij voorintekening al 3218 exemplaren werden besteld. Alle inschrijvers zijn bekend; er waren slechts acht hoogleraren bij. En later had orangist Willem Bilderdijk geen goed woord voor Wagenaar over. Desondanks wordt hij nu erkend als één van de belangrijkste historici van de achttiende eeuw. Zijn werk was zo populair dat het na zijn dood door andere auteurs werd uitgebreid met nog 36 ‘Vervolgen van de Vaderlandsche Historie’, die tot het midden van de negentiende eeuw tot de populaire literatuur behoorden.
Batavenmythe
Als gevolg van de historiezucht werden tal van eeuwenoude bronnen opgediept om ze een plek te geven in de vaderlandsche geschiedenis. Een voorbeeld was de Batavenmythe. Van de Bataven maakte Tacitus (ca. 56-117) al melding. Zijn verhaal leidde uiteindelijk, in 1795, toen de gehate stadhouder Willem V vertrokken was, tot de stichting van de Bataafse Republiek (1795-1806), waarin veel inwoners zich spiegelden aan de beschreven voorgangers: hard en ruig, schrander, openhartig, opstandig toen het moest en zo kuis ‘dat men van byna geene Hoerery onder hen hoorde’.
De historiezucht maakte het ook verleidelijk het vaderland als centrum van de wereld voor te stellen. Daar waren genoeg overtuigende voorbeelden voor beschikbaar: de Gouden Eeuw, de Tachtigjarige Oorlog, Tromp, De Ruyter, de zeeslagen tegen Engeland, Laurens Janszoon Coster die de boekdrukkunst uitvond, de ‘Franse tijd’. Alles komt op de een of andere manier in het boek aan de orde. Het lezen is een aaneenschakeling van verrassende ontdekkingen en inzichten in hoe historische gegevens naar de hand kunnen worden gezet.
Ook schoolmeesters hebben grote invloed gehad. Sommigen wisten de aandacht van hun leerlingen te kluisteren met spannende geschiedenisverhalen. Over Jan van Schaffelaar die uit de Barneveldse toren sprong. Over Van Speijk, die met ‘dan liever de lucht in’ zijn kruitschip in de Antwerpse haven liet ontploffen. Over vele andere heldendaden. Ze schreven de verhalen soms ook op, ontdaan van de ergste gruwelen en gestuurd richting gewenste religie of maatschappijvorm.
Geschiedenis als volksvermaak
Als een voorbeeld van de historische belangstelling noemt Mathijsen het Nieuw Historie Spel van Nederland, dat volgens de handleiding ingerigt is voor Kinderen, om hun al spelende bekend te doen worden met de Nederlandsche historie. Het bord bevatte 79 afbeeldingen uit de vaderlandse geschiedenis.
De spelregels zijn onbekend; ongetwijfeld werden dobbelstenen gebruikt. De Aangename, nuttige en noodzakelijke verklaring van het vaderlandsche historie-spel is bewaard gebleven via Google Books. Het eerste plaatje toont de Batavieren, ‘de oudste bewoners van ons Vaderland’ die, toen de Romeinen het verdrag met hen schonden, onder leiding van (2) Claudius Civilis de wapens opnamen. Barbaren verwoestten het Romeinse rijk, de naam der Batavieren verdween allengkens. Toen (3) werd het grootste deel van het land door de Franse koning Dagobert veroverd…
Zo passeert de hele vaderlandse geschiedenis de revue. In 13 wordt de Hervorming behandeld, op 17 komt Alva, op 21 wordt Haarlem verdedigd door Kenau Simonsz Hasselaer, op 29 wordt Willem van Oranje vermoord. Het spel eindigt met plaatje 79, als ‘onze dappere Kroonprins [Willem II] met H.K.H. de Russische Grootvorstin Anna Paulowna in het huwelijk treedt’. Dat was in 1816, toen het spel uitkwam.
Het is verleidelijk om nog (veel) meer voorbeelden te noemen. Nederlanders waren er altijd al goed in om hun gelijk aan te tonen door middel van Bijbelteksten; nu kwamen daar ook nog interpretaties van de geschiedenis bij. Marita Mathijsen beschrijft uitvoerig veel van de mogelijkheden, in al hun variaties. Historiezucht is een ontdekkingsreis langs het terra incognita van de geschiedenis, met op elke pagina een nieuw eilandje.
Rijksmuseum als apotheose
Het Rijksmuseum is volgens haar de apotheose van de obsessie met het verleden in de negentiende eeuw
In het schitterende ontwerp kwam alle goeds van de negentiende eeuw bij elkaar. Het was gefinancierd met overheidsgelden, maar ook met particuliere giften. De bouw was een reminiscentie aan de burgerlijke stadsbouw van de Hollandse zeventiende eeuw, maar ook aan de Middeleeuwen met zijn verwijzing naar de gemeenschapskunst in de kathedralenbouw. (…) Het verenigde vele kunsten: letterkunde in de onderschriften bij versieringen en tegeltableaus, beeldhouwkunst, glas-in-loodwerk, architectuur. Hollandse meesters uit de zeventiende eeuw vormden de meerderheid in de collectie, maar ook de eigentijdse historieschilderijen kregen de volle aandacht.
Mathijsen constateert dat het Rijksmuseum ‘ook een signaal is van een vrijwel voltooide infrastructuur voor cultuur, die in de twintigste eeuw werd uitgebreid’.
Alles wordt weer afgebroken
Wat daarna volgde wordt in het boek samengevat in twee zinnen:
In de eenentwintigste eeuw zien we afbraak van wat de negentiende eeuw voor elkaar kreeg. Historiezucht maakt niet altijd gelukkig.
Het denken aan die afbraak begon natuurlijk al in 1954, toen de Amsterdamse hoofdcommissaris Hendrik Kaasjager een plan lanceerde om een deel van de Amsterdamse grachten te dempen ten behoeve van het autoverkeer. Dat ging niet door.
Maar het ziet er naar uit dat de historiezucht, ondanks afgestudeerde historici als koning en premier, intussen echt is uitgewerkt. Weer is alles van waarde vogelvrij. Dit jaar dreigde, bij gebrek aan tropen, de eeuwenoude bibliotheek (ruim 1 miljoen boeken) van het Koninklijk Instituut voor de Tropen in de papierversnipperaar te verdwijnen.
De collectie werd uiteindelijk voor het overgrote deel ‘gered’ door de minder toegankelijke Bibliotheca Alexandrina in Egypte, terwijl de rest werd veiliggesteld bij de Rijksuniversiteit Leiden en andere instituten (en het restant door belangstellenden mee naar huis mocht worden genomen). Een voor de hand liggende vraag is wat er uiteindelijk met het instituut zelf gaat gebeuren en of het historische gebouw, ontworpen in een uitbundige neo-renaissancestijl, te zijner tijd net zo ingrijpend wordt gerestaureerd als het Rijksmuseum, of dat de grond aan een projectontwikkelaar zal worden aangeboden.
Boek: Historiezucht – De obsessie met het verleden in de negentiende eeuw