Het Davidsfonds stuurde me Hoe zag Jezus eruit? van Willie Van Peer en hoewel ik op een geschenkje positief wil reageren, weet ik niet goed hoe. Dit boekje is niet slecht, het is niet goed, het is iets daartussen en eigenlijk ook dat niet. Van Peer behandelt een non-probleem en slaat zijwegen in. Hele paragrafen kunnen eruit, maar wat hij daarin ten berde brengt is niet onzinnig. Dat maakt het lastig recenseren.
Non-probleem
Over het uiterlijk van Jezus valt, zoals Van Peer aangeeft, niets met zekerheid te zeggen. Hij benadrukt dat de man niet heeft geleken op de blanke, blauwogige afbeeldingen uit de artistieke traditie, maar vermeldt niemand die zo denkt. De iconen uit de Byzantijnse traditie en de afbeeldingen uit de School van Beuron waren, om twee voorbeelden te geven, nooit bedoeld als realistisch.
Van Peers vertrekpunt is dan ook geen hedendaagse cultuuruiting, die zou bewijzen dat het idee van een blanke, blauwogige Jezus momenteel werkelijk bestaat, maar de hieronder getoonde Ongelovige Thomas van de zeventiende-eeuwse caravaggist Matthias Stomer. Volgens Van Peer was Jezus donkerder dan Stomer weergeeft en door veel verblijf buitenshuis gebruinder. De vraag of Jezus een baard had, behandelt Van Peer uitgebreid en met zinvolle argumenten pro en contra, om te concluderen dat het wellicht zo is geweest.
Minder sterk is zijn behandeling van de lengte van Jezus’ haar, dat kort moet zijn geweest. Zijn bewijs komt uit een brief van Paulus:
“Leert de natuur zelf u niet, dat het voor een man een oneer is het haar lang te dragen?”
Dat Jezus een nazireeër kan zijn geweest, overweegt Van Peer niet, hoewel de ambigue titel “de Nazareeër” daar wel op hint en we dankzij het Mishna-traktaat Nazir goed op de hoogte zijn. Net als Fik Meijer schrijft Van Peer over de beroemdste Jood aller tijden zonder de Joodse literatuur te raadplegen.
Antieke afbeeldingen
Interessant is dan weer Van Peers antwoord op de vraag waarom er lange tijd geen afbeeldingen van Jezus zijn gemaakt: omdat de geëigende plaatsen om zoiets te tonen, zoals een kerk, er nog niet waren. Je zou ook kunnen denken aan het joodse verbod God af te beelden. De oudste afbeeldingen van Jezus lijken geïnspireerd op die van Dionysos, wiens cultus “wijdverbreid [was] in geheel Palestina van de eerste tot de vierde eeuw”. Nee. Wat feitelijk speelde is dat het jodendom zich kon bedienen van een dionysische vormentaal omdat Jahweh aan Dionysos werd gelijkgesteld. Het is dus niet de Dionysoscultus die wijdverbreid was, maar het jodendom.
Afbeeldingen van de kruisiging, stelt Van Peer, waren taboe zolang mensen de gruwelijke werkelijkheid kenden. Pas toen deze marteling niet meer voorkwam, durfde men Christus als gekruisigde af te beelden. Eén gevolg is dat middeleeuwse en recentere afbeeldingen nooit kloppen. Dat de wonden op de Lijkwade van Turijn niet corresponderen met die van een Romeinse executie maar wel met wat men was gaan denken dat een Romeinse executie was geweest, is een van de sterkste aanwijzingen dat de Lijkwade is vervaardigd in de Middeleeuwen – een punt dat Van Peer verzuimt te noemen in zijn behandeling van dat thema.
Zijpaden
Met de Lijkwade slaat Van Peer een zijweg in. Hij constateert ook ergens, zonder dat dit van belang is voor zijn thema, dat steeds minder mensen vertrouwd zijn met het christelijke erfgoed en weer ergens anders dwaalt hij af naar het Jezusmythicisme. Een goede eindredacteur zou dit overbodigs hebben geschrapt. Hij zou ook fouten eruit hebben gehaald. De Tora is niet “ongeveer wat wij het ‘Oude Testament’ noemen” maar alleen het eerste deel daarvan. De joodse christenen zijn niet met het beleg van Jeruzalem in 70 n.Chr. verdwenen; nog eind vierde eeuw predikten bisschoppen tegen christelijk synagogebezoek. Dura Europos is niet gesticht door Alexander maar door Seleukos Nikator. Het is maar de vraag of het onder de Sint-Pieter gevonden Heliosmozaïek Christus voorstelt. Etc.
Curieus is Van Peers beschrijving van – opnieuw een zijpad – de christenvervolgingen. Hij stelt dat die minder ingrijpend waren dan aangenomen, maar vertelt nergens wie dat aanneemt. Vervolgens stelt hij dat er twee perioden zijn geweest waarin de vervolging een massaal karakter aannam, namelijk ten tijde van keizer Decius (r.249-251) en aan het begin van de vierde eeuw. Van Peer lijkt er niet van op de hoogte dat Decius een eed van trouw vroeg, dat hij dus niet de christenen vervolgde en dat zijn slachtoffers bestonden uit mensen die niet wilden offeren. Geestverwanten van die slachtoffers hebben vanaf de vierde eeuw de toon gezet, maar het is de vraag of zij representatief zijn voor de derde eeuw. Wie de eed van trouw van Decius beschouwt als vervolging, projecteert een orthodox-christelijke visie op wat christendom behoort te zijn, terug op een tijdvak waarin die notie vermoedelijk marginaal was.
Jezus’ uiterlijk
Hoewel ik dus niet het idee heb dat dit een grondig gedocumenteerd boek over een belangrijke kwestie is, staat er genoeg aardigs in. De constatering dat ook als mensen proberen een oosterse Jezus af te beelden, ze een lankmoedig mens willen tonen (en niet de man die de bestraffing van de rijken aankondigde), is onweerlegbaar. Van Peers beschrijving van de Gerasimovmethode waarmee wetenschappers gezichten reconstrueren, u wellicht bekend uit de film Gorky Park, en die ook is gebruikt om te reconstrueren hoe een bewoner van Judea er in de eerste eeuw heeft uitgezien, is uitstekend.
Van Peer zou iets meer aandacht hebben mogen geven aan het dieet. De antieke voeding was immers vaak deficiënt en we mogen aannemen dat een man als Jezus onvoldoende caroteen, vitamine C en vitamine D heeft gehad. Wie op ongeveer dertigjarige leeftijd begon aan zijn openbare leven, zag waarschijnlijk niet al te scherp, miste een paar tanden en had vergroeide ledematen.
Kortom
Wat Van Peer vertelt is dus geen nonsens, maar hij negeert dingen, haalt er irrelevante zaken bij en weerlegt een stelling die niemand verdedigt. Misschien dat de organisatoren van een passiespel iets aan Hoe zag Jezus eruit? hebben, maar die hebben allang besloten dat ze de rol van Jezus niet moeten laten spelen door iemand met een blanke huid en blauwe ogen maar door iemand met wat pigment. En zo’n passiespel is, anders dan een zeventiende-eeuws schilderij, wél een hedendaagse cultuuruiting.
Ik kan geen echt oordeel geven. Als Hoe zag Jezus eruit? vol wijsheid had gestaan, had ik het geprezen, zoals de Marginal Jew van John P. Meier. Als Van Peers boek vol onzin had gestaan, had ik uitgelegd wat eraan schortte, zoals ik deed bij het Jezusboek van Fik Meijer. En als Hoe zag Jezus eruit? een belangrijke kwestie onbevredigend aanpakte, had ik kunnen schrijven dat het de opmaat was naar iets beters, zoals het boek van Maurice Casey.
Maar dat is Hoe zag Jezus eruit? allemaal niet. Het is vooral een voorbeeld van wetenschapscommunicatie over de Oudheid: men gaat uit van het verhaal dat een auteur wil vertellen. Gemeten aan hun geringe ambities halen oudheidkundigen hun doelen, en zo bezien zou ik moeten constateren dat Van Peer een geslaagd boek heeft geschreven. Als we echter uitgaan van het belang van zo’n boek, dat in dit geval vragen beantwoordt die niemand stelt, is het oordeel minder positief.