Mede door de populariteit van de ‘selfies’ staan historische zelfportretten momenteel volop in de belangstelling van het grote publiek. In de zeventiende eeuw had men voor het maken van een afbeelding van zichzelf alleen de teken- of schilderkunst ter beschikking. Tot en met 3 januari 2016 besteedt het Mauritshuis in Den Haag in een tentoonstelling aandacht aan “Hollandse zelfportretten – Selfies uit de Gouden Eeuw”. Bij de tentoonstelling is het boek Hollandse zelfportretten (uitgeverij Waanders, 2015) verschenen, een rijk geïllustreerd boek dat uitgebreid ingaat op de historische voorlopers van de huidige selfie.
De zeventiende eeuw was voor de Hollandse schilderkunst een periode van ongekende bloei. Duizenden schilders maakten een enorme hoeveelheid schilderijen. De schattingen van het totaalaantal lopen uiteen van ongeveer 1 tot 5 miljoen schilderijen, die met name gemaakt werden voor de vrije verkoop. Omdat een deel van de Nederlanders welvarend was, waren steeds meer burgers in staat om schilderijen aan te schaffen.
Nieuwe genres deden in de zeventiende eeuw hun intrede, zoals landschapsschilderijen en stillevens. Hollandse zelfportretten maakten ook een bloeiperiode door, maar als genre bestond het zelfportret al veel langer. Populair in de zeventiende eeuw waren naast individuele portretten ook dubbelportretten, familieportretten, kinderportretten, groepsportretten van schutterijen en bestuurscolleges, en vrouwenportretten.
Oudste autonome zelfportret
Een van de vroegste vermeldingen van een zelfportret stamt uit de klassieke Oudheid. Plinius de Oudere (23-79 na Chr.) schreef in zijn Naturalis Historia over een kunstenares uit Rome, Iaia genaamd, die met een spiegel een zelfportret had getekend dat van voldoende kwaliteit was om haar te herkennen.
De humanistische Florentijnse dichter Giovanni Boccaccio (1313-1375) verwerkte dit verhaal in zijn beschrijving van het leven van de Romeinse vrouw Marcia in zijn biografiebundel over beroemde vrouwen De mulieribus claris (1374). Diverse vroege manuscripten van dit boek bevatten tekeningen waarop Marcia te zien is terwijl ze zichzelf aan het schilderen is via een spiegel. Net als madame Iaia van Plinius de Oudere.
Jan van Eyck: eerste moderne ‘selfie’-maker
Nieuwe technieken maakten het in de vijftiende eeuw mogelijk jezelf goed gelijkend af te beelden, zo lezen we in het boek:
‘In de vroege vijftiende eeuw waren kunstenaars door de ontwikkeling van de olieverftechniek voor het eerst in staat een goed gelijkend portret en zelfportret te schilderen. “De man met de rode tulband” van Jan van Eyck (1370-1441) uit 1433 wordt vaak beschouwd als het vroegste zelfstandige zelfportret van de moderne tijd (…) Waarschijnlijk had Van Eyck enkele jaren later nog een zelfportret geschilderd. Dit stuk was de pendant van zijn “Portret van Margaretha van Eyck” uit 1439.’ (11)
Zeventiende eeuw
Het boek bevat uiteraard talloze voorbeelden van zelfportretten, waarbij het accent op de zeventiende eeuw ligt maar ook zelfreplica’s uit de renaissancetijd en een enkel portret uit de achttiende eeuw aan het oog van de lezer voorbijtrekken. We zien onder meer de beroemde geschilderde selfie van Albrecht Dürer uit 1500, een schilderij van Dirck Jacobsz. (ca. 1492-1567) over zijn ouders, getiteld “Jacob Cornelisz. van Oostsanen schildert zijn vrouw Anna” (ca. 1530), het fraaie schilderij van Rembrandt van Rijn “Zelfportret met twee cirkels” (ca. 1667) en Willem Drosts “Zelfportret als de evangelist Johannes” (ongeveer 1655).
Naast de zelfportretten als kunst an sich, besteden de redacteuren aandacht aan alle bijkomende facetten van de ‘selfie’-schilderkunst. Het boek legt bijvoorbeeld uit welke materialen – zoals palets, penselen en schilderstokken – er gebruikt werden, hoe de schilders zichzelf op de portretten presenteerden en welke drijfveren daar de motor van waren. Het fenomeen kunstverzameling komt ook aan bod, waarbij belangrijke kunstverzamelaars als de Engelse koning Charles I (1600-1649) en de Leidse burgemeester Johan van der Marck (1707-1772) in beeld komen.
Een selectie uit de portretcollectie van de tentoonstelling is in het tweede gedeelte van dit prachtige kijk- en leesboek in catalogusvorm opgenomen. Hier treffen we onder veel meer moois een fraai portret aan van de Leidse fijnschilder Arie de Vois (ca. 1632-1680), “Zelfportret als jager” (ca. 1663).
In zwierig Nederlands luidt de vergezellende tekst bij dit fraaie zelfportret:
‘Strikt genomen is het geen zelfportret maar een genretafereel, een arcadische voorstelling van een rustende jager onder een boom die een dode patrijs omhoog houdt, een slapend hondje aan zijn voeten. Gekleed in een bruine tuniek met nonchalant openvallend hemd en quasi-Romeins bontgevoerd schoeisel, zijn imposante geweer losjes tegen zich aan, richt hij zijn blik en gebaar op iets of iemand buiten de voorstelling, voor de toeschouwer rechts.’ (90)
Boek: Hollandse zelfportretten uit de Gouden Eeuw