Dark
Light

De zondvloed 1916-1931: het ontstaan van een nieuwe wereldorde

4 minuten leestijd
Detail van de cover

In het boek De zondvloed 1916-1931: het ontstaan van een nieuwe wereldorde brengt Yale-professor Adam Tooze het ontstaan van nieuwe machtsverhoudingen in kaart in de jaren 1910 en 1920. Een van de belangrijkste ontwikkeling hierin was, aldus Tooze, het feit dat in 1916 de Verenigde Staten op economisch gebied Groot-Brittannië voorbijstreefden.

Hoofdstelling

De auteur geeft het belangrijkste thema in zijn boek als volgt weer:

“Doordat Amerika zich had ontwikkeld tot een natiestaat met wereldwijde invloed – via een agressieve, op het continent gerichte expansiedrift, waarbij men overigens conflicten met andere grootmachten had weten te vermijden – openden zich andere strategische perspectieven dan voor de oude grote mogendheden als Groot-Brittannië, Frankrijk en de sinds kort opgekomen concurrenten – Duitsland, Japan en Italië. Aangezien Amerika het wereldtoneel aan het eind van de negentiende eeuw betrad, besefte het al gauw dat het er belang bij had een eind te maken aan de intensieve rivaliteiten tussen de naties, die vanaf de jaren tachtig van de negentiende eeuw het tijdperk van wereldwijd imperialisme hadden gekenmerkt.” (30,31)

Woodrow Wilson
Woodrow Wilson


De Amerikanen richten zich vanaf de Eerste Wereldoorlog, vanaf Woodrow Wilson, op een open-deurwereld, waarbij de Verenigde Staten de onomstreden arbiter in mondiale aangelegenheden moest worden. Dit beleid bleven de Amerikanen, zo luidt Toozes hoofdstelling, tot het begin van de jaren 1930 trouw. Om dit te bereiken was het voor de Verenigde Staten belangrijk dat er, zoals Wilson in een Senaatstoespraak in januari 1917 uitsprak, een ‘vrede zonder overwinning’ zou komen: geen enkele partij – noch de entente, noch de Centralen – zou de oorlog mogen winnen.

De vraag die Tooze in aansluiting op deze stelling opwerpt, is hoe het komt dat het Amerikaanse streven naar een open-deurwereld mislukte en het liberalisme in de jaren 1920 en 1930 zwaar onder druk kwam te staan door de opkomst en groei van totalitaire regimes. Deze vraag is al vaak gesteld, maar, aldus Tooze, komt in een heel ander licht te staan als het Amerikaanse realisme (Tooze spreekt niet van idealisme!) van de jaren 1901 en 1920 in de beantwoording ervan betrokken wordt.

Opbouw boek

Het betoog van Tooze, dat een verhalend karakter heeft, bestaat uit vier delen. Deel één gaat over de jaren 1916-1918, met aandacht voor de Euraziatische crisis, de Russische Revolutie die de democratie ten grave droeg, de betrokkenheid van China bij het wereldgebeuren en de Vrede van Brest-Litovsk. In deel twee, dat de jaren 1918 en 1919 beslaat, wordt met name het nieuwe elan van de geallieerden, verenigd in de Entente, besproken tot het moment van de wapenstilstand.

Deel drie heeft als titel ‘De onvoltooide vrede’, en behandelt met name het Verdrag van Versailles en de Duitse herstelbetalingen. Ten slotte gaat deel 4 uitvoerig in op de crisis van de democratie in de jaren 1920 en de Beurskrach van 1929.

Enkele conclusies

Vrede van Brest-Litovsk - cc
Vrede van Brest-Litovsk – cc
Tooze kan goed schrijven, maar al met al – wat we wel vaker zien bij Amerikaanse historici – is zijn betoog misschien wel te uitvoerig en langgerekt om de lezer van a tot z te kunnen boeien. Dat betekent echter niet dat Toozes theses oninteressant zijn. Zo trekt hij enkele interessante conclusies die een ander perspectief op de periode van het interbellum werpen. Ik noem er twee.

Ten eerste stelt Tooze dat historici te gemakkelijk continuïteit veronderstellen tussen de periode 1916-1931 en de jaren 1930 en 1940 die daarop volgden:

“Er waren natuurlijk continuïteiten. Maar het belangrijkste is die van een dialectische reactie en vervanging. Niet alleen Stalin, maar ook de Japanse, Duitse en Italiaanse rebellen van de jaren dertig werden in hun radicale energie aangedreven door een besef dat zij bij hun eerste poging gefaald hadden. De westerse mogendheden lagen misschien weleens met elkaar overhoop (maar in een directe confrontatie moesten Groot-Brittannië, Frankrijk en de Verenigde Staten gevreesd worden.” (566)

Een tweede conclusie die de aandacht trekt, is dat het met de politieke veerkracht van de democratieën in het interbellum wel meeviel:

“De zogenaamde rebellen moesten niet alleen opboksen tegen economische en militaire macht. De uitdaging was tevens politiek. De les van de eerste decennia van de twintigste eeuw was niet simpel, zoals zo vaak is beweerd, dat democratieën zwak waren. Hoewel ze ongetwijfeld hun zwakheden kenden, waren ze veel veerkrachtiger dan de monarchieën of aristocratische regimes waarvoor ze in de plaats gekomen waren. Het meer strategische punt was dat de komst van de massademocratie bepaalde soorten machtspolitiek in toenemende mate ingewikkeld leek te maken (…) Het tekort dat elders als norm verscheen, van Japan tot de Verenigde Staten, was een alomvattend of bijna alomvattend mannenkiesrecht en, in het geval van nieuwe staten, een nationaal republikanisme.” (569)

Slot

De Zondvloed (1916-1931) – Adam Tooze
De Zondvloed (1916-1931) – Adam Tooze
Op laatstgenoemde stelling van Tooze valt overigens genoeg af te dingen. Ik denk bijvoorbeeld aan het feit dat de oude regimes ingeworteld waren in een eeuwenlang verleden, terwijl de liberale democratieën jong waren, zich feitelijk nog moesten bewijzen en daarbij de pech hadden dat er in de jaren 1930 een wereldwijde economische crisis was. Mijns inziens focust Tooze in zijn analyse te veel op de Amerikaanse politieke hegemonie vanaf 1916, die feitelijk tot op de dag van vandaag doorwerkt, in plaats van op een totaalverklaring van economische, politieke en technologische factoren.

Maar in elk geval is Toozes perspectief origineel en zeker een aanvulling het historiografische debat over het interbellum, bijvoorbeeld omdat de auteur uitgaat van Amerikaans realisme in plaats van idealisme en de democratieën in het interbellum niet de facto afdoet als zwakke instituten.

Bekijk dit boek bij:

Bestel dit boek bij de Historiek Geschiedeniswinkel

×