Op 1 juli 1863 schafte Nederland de slavenhandel af in Suriname en op de Nederlandse Antillen. Naar aanleiding daarvan brengt Veen Media, de uitgever van het Historisch Nieuwsblad, een mooi vierdelige reeks hoorcolleges uit over het fenomeen slavernij. Vier experts vertellen het dramatische verhaal van tweeënhalve eeuw menselijke uitbuiting. De hoorcolleges doen recht aan het veelzijdige verschijnsel slavernij.
Uit de diverse onderwerpen die de revue passeren, blijkt dat aan alle aspecten is gedacht. Aan bod komen achtereenvolgens 250 jaar geschiedenis van de slavernij (door dr. Gert Oostindie), de harde realiteit van het slavenleven (dr. Aspha Bijnaar), het abolitionisme (dr. Alex van Stipriaan) en de vroegere en actuele stand van zaken rond emancipatievraagstukken (dr. Valika Smeulders).
Deze bespreking gaat vooral uitgebreid in op de eerste twee hoorcolleges.
CD 1: Geschiedenis van de slavernij
Atlantische context
De eerste lector is Gert Oostindie. Hij is een bekend historicus en sociaal wetenschapper, directeur van het KITLV en hoogleraar Caraïbische geschiedenis aan de Universiteit Leiden. Oostindie begint ter relativering met het accentueren van het feit dat slavernij door heel de geschiedenis heen voor komt. Toen de transatlantische slavenhandel opkwam, was deze eigenlijk geen nieuw verschijnsel. Slavernij en onvrijheid kwamen voor in de Atheense democratie, bij de Romeinen en ook in de Bijbel. Verder valt te denken aan de horigheid in de Middeleeuwen of het Russisch lijfeigenschap tot het midden van de negentiende eeuw.
Oostindie spreekt over de Nederlandse slavernij in de Atlantische context van de Amerika’s. Deze slavernij heeft een aantal typische eigenschappen waardoor zij zich negatief onderscheidde:
- Geografisch: de slavenhandel besloeg een enorm gebied (van één continent naar een ander);
- Moderniteit: de slavernij hing samen met de ontwikkeling van de moderne westerse wereld;
- Racisme: de slavernij hing samen met een wijdverbreid racisme.
El Dorado
De auteur begint zijn historische schets met de ‘ontdekking’ van Amerika in 1492 door Christoffer Columbus, die eigenlijk op zoek was naar het El Dorado in India. Hij belandde in de Nieuwe Wereld, waar suiker en koffie Europa veel rijkdom zouden brengen. Dit ging gepaard met een enorme volkerenmoord: de inheemse bevolking (de indianen) komen massaal om door epidemieën, maar ook moordpartijen.
Voor de verbouw van de suiker, koffie en tabak zijn echter veel arbeiders nodig. Maar wie moest dit doen nu de inheemse bevolking grotendeels was uitgestorven? Eerst probeerden de conquistadores het met Europeanen, die zich voor deze plantage- mijnbouw, haven-, en ambachtenarbeid niet vrijwillig aanboden. Het sturen van kleine aantallen armen en misdadigers naar de Nieuwe Wereld bleek onvoldoende voor de exploitatie van de overzeese gewassen. Uiteindelijk kozen de plantage-eigenaren er voor mensen uit Afrika, het dichtstbijzijnde continent, te halen. Ze haalden deze mensen op aan de West-Afrikaanse kust, waar ze gekocht werden van lokale inheemse volken.
Horrorshow
Oostindie beklemtoont terecht dat de driehoekshandel (Europa-Afrika-Amerika) niet, zoals veel mensen wel denken, een primitief gebeuren was. Nee: de slavenhandel was een complex organisatorisch gebeuren dat ‘paste’ bij het moderner wordende Europa. De inkoop van slaven was een moeizaam proces, omdat schepen langs de West-Afrikaanse kust voeren om helemaal gevuld te raken.
Voor de slaven was het hele gebeuren één grote horrorshow. Ze waren al eerder gekidnapt door andere Afrikaanse stammen, hadden nog nooit een oceaan gezien, spraken elkaars talen niet, zaten met honderden opgepakt op de schepen, terwijl gemiddeld 14 procent onderweg overleed. In totaal zijn er ongeveer 12,5 miljoen Afrikanen op schepen gezet. De meeste van hen in de periode 1750-1850. Het Britse aandeel lag op ongeveer 25 procent, het Franse op 11 en de Nederlandse participatie betrof 5 procent.
De spreker gaat hierna in op de WIC, en behandelt de belangrijkste slavernijaspecten van en -verschillen tussen de kolonies Nieuw-Nederland, Nieuw-Holland (in Brazilië), de Antillen (waar veel slaven in de havens werkten), Curaçao en Suriname (waar slaven vooral op plantages te vinden waren), het slavenfort Elmina en de Atlantische driehoekshandel.
Abolitionisme
Liberaal Adam Smith, Karl Marx en de abolitionisten verzetten zich tegen slavernij met de argumenten dat dit fenomeen niet alleen onmenselijk was in moreel-ethische zin, maar tevens achterhaald bleek in economisch opzicht. Opmerkelijk is in elk geval dat in de kolonies de tussenhandelaar meer winst maakte dan de plantage-eigenaar. Het teruglopen van de rendabiliteit van de slavernij was echter niet de belangrijkste reden om dit systeem af te schaffen. Het aandeel van de slavernijeconomie liep wel terug, maar deze ontwikkeling creëerde ruimte voor humanitaire motieven.
Haïti was in 1804 de eerst staat waar, na een strijd van 13 jaar, de slavenhandel werd afgeschaft. Volgens Oostindie had deze gebeurtenis een enorme invloed op de abolitionistische beweging, vergelijking met de invloed die de Russische Revolutie had. Het duurde langer voordat alle vormen van slavernij werden veroordeeld (dus niet alleen de handel). Dit proces kreeg hoofdzakelijk vorm in en vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw. Na deze constatering, behandelt Oostindie nog de gevolgen van slavernij, zoals de invloed op rock ’n roll, de blijvende sociaal-economische achterstand van ex-slaven, invloed qua talen en religieuze gevolgen. En waarom zijn er zoveel gebroken zwarte gezinnen in de Cariben?
CD 2: Het harde leven van de slaven
Socioloog Aspha Bijnaar behandelt alle aspecten van het slavenleven en maakt daarbij een vergelijking tussen Suriname en Curaçao. Waar in Suriname vooral de plantages dominant waren, vertoonde Curaçao met veel veehouderijen en een haven (waar zich stedelijke conglomeraties zoals Willemstad ontwikkelden) meer variatie.
Geen privacy
Kenmerkend voor de organisatie van de koloniale samenleving was een strikte sociale tweedeling gebaseerd op racisme. De blanken zagen de donkergekleurden als dom, lui en heidens.
De plantages in beide gebieden bestonden uit een groot landgoed, met daarop een statige villa van de eigenaar, veel opslagloodsen, timmerloodsen, een wc, een watermolen en 100-150 (Suriname) of enkele tientallen (Curaçao) houten hutjes voor de slaven. Soms hadden slaven helemaal geen woonruimte en sliepen ze ergens op het landgoed van hun eigenaar. Later werden de houten hutjes vervangen door grotere blokhutten, maar de slaven vonden dit niet prettig omdat ze vanaf toen helemaal geen privacy meer hadden.
Halfbloedjes
Het voedsel van de slaven bestond doorgaans uit bananen en gezouten vis, aangevuld met eigen verbouwsels van de slaven zelf, zoals pluimvee, peulvruchten en noten. Eén of twee keer per jaar organiseerde de plantage-eigenaar een grote uitdeling van goederen als kammen, scharen, vuurstenen en linnen.
Qua slavenarbeid vertoonde Curaçao veel meer variatie dan Suriname. Dit kwam met name door de haven bij Willemstad en omdat slaven op Curaçao zelf geld mochten verdienen en daarnaast zichzelf konden vrijkopen. Zo kwam het op Curaçao regelmatig voor dat er arme blanken waren en rijke ex-slaven. Door de grotere vrijheid, ook op seksueel gebied, ontstond hier ook een omvangrijke middenlaag van halfbloedjes.
Lange werkdagen
De spreekster gaat verder in op de sociaaleconomische structuur van de plantages, onder meer op de basja, de zwarte slavenopziener, de mulatten (huisslaven) en de ‘elitaire’ ambachtsslaven. Voorts komt de levenssituatie van de slaven aan bod. Ze maakten werkweken van minstens 60 uur per week, soms oplopend tot 100 uur per werk. Het werk begon om 5 uur ’s ochtends en duurde tot minstens 5 à 6 uur ’s avonds. Met name het werk op suikerplantages was zwaar, omdat daar ’s avonds in de suikerfabrieken nog doorgewerkt werd. Doordat de slaven vaak oververmoeid waren, gebeurden er veel ongelukken. Zondags waren de slaven vrij. Uiteraard kregen de slaven geen loon, afgezien van de schamele huisvesting en het karige voedsel. En altijd was er de zweep om slaven af te ranselen.
CD 3 en 4: Verzet & emancipatie
Onrust
In hoorcollege 3 praat prof.dr. Alex van Stipriaan ons bij over het verzet tegen de slavernij, het abolitionisme. Hij beantwoordt de vraag waarom de afschaffing van de slavernij in Nederland in 1863, vijftien jaar later tot stand kwam dan in Frankrijk en een generatie later dan Engeland.
Van Stipriaan gaat ook in op hoe het verzet van slaven aanvankelijk door een rigide systeem de kop in gedrukt kon worden. Verzet en onrust op de plantage kostte het systeem namelijk geld, omdat het de productie stillegde en omdat op een teruggebrachte slaaf vang-geld stond dat dan uitgekeerd moest worden. Ondanks het repressieve systeem – zweepslagen waren een standaard straf – bleven slaven zich van de eerste tot de laatste dag tegen het systeem van uitbuiting verzetten.
Gelijk?
Het laatste hoorcollege van dr. Valika Smeulders doet uit de doeken hoe en onder welke omstandigheden vrijgelaten slaven hun leven opbouwden. Toen de slaven in juli 1863 vrijgemaakt werden, betekende dat nog niet dat alle inwoners van het Koninkrijk der Nederlanden ook gelijk waren.
De hoorcolleges: Nederland & de slavernij – Gert Oostindie e.a.