Dark
Light

Hypothetische geschiedschrijving

6 minuten leestijd
Anne-Robert Turgot
Anne-Robert Turgot (Publiek Domein - wiki)

Weinig denkers hebben zo’n grote invloed gehad op het wetenschappelijk denken als Isaac Newton. Zijn tijdgenoten waren danig onder de indruk van zijn methode, waardoor de wijsgeren van de achttiende eeuw, de Verlichtingsfilosofen, probeerden een vergelijkbare wetenschappelijkheid te betrachten bij hun analyse van het intrigerende verschijnsel mens.

Hypothetische geschiedschrijving

Ze beschouwden de Middeleeuwen als de tijd waarin was getoond hoe het niet moest. De mensen zouden onvrij zijn geweest, hun denken beheerst door autoriteiten en knellende dogma’s, met misère als gevolg. De Oudheid gold daarentegen als ideaal. Vrije burgers van vrije steden hadden toen de grondslagen gelegd van de beschaving en een welvarende staat. Deze bewondering betekende echter niet dat de Verlichters alles geloofden wat de classici, historici en antiquariërs beweerden. Vaak deelden ze de pyrronistische kritiek – een Voltaire publiceerde een Pyrrhonisme de l’histoire – en liever dan zich te verliezen in de details van de traditionele oudheidkunde, schiepen ze een alternatief: de hypothetische geschiedschrijving.

De naam is wat misleidend, want in feite werd de sceptische kritiek dat bronnenstudie zinloos was, opgevat als vrijbrief om de eigen ideeën te projecteren op het verleden. Rousseau opende zijn Discours sur l’inégalité (1754) niet zonder reden met de laconieke opmerking “laten we beginnen de feiten te negeren”.

Montesquieu

Charles Montesquieu
Charles Montesquieu
Als voorbeeld van de hypothetische geschiedschrijving kunnen de Considérations sur les causes de la grandeur des Romains et de leur décadence van Charles-Louis de Montesquieu (1669-1755) dienen. Hij stelt dat de Romeinen succes hadden gekend totdat ze de Griekse cultuur hadden omhelsd, waardoor decadentie, verzwakking en uiteindelijk de ondergang van het Romeinse Rijk onvermijdelijk waren geworden.

Een echte historicus leest zoiets vol afgrijzen, want er verstreek toch echt ruim een half millennium tussen de veronderstelde oorzaak en het gevolg. Maar Montesquieu was geen historicus en wilde dat ook niet zijn. Zijn genre was de hypothetische geschiedschrijving. Wij zouden zijn verklaring beschouwen als sociologisch: hij zocht de oorzaak van de ondergang van het Imperium Romanum niet in de personen – de keizers, de generaals, de barbarenleiders – maar in zoiets abstracts als een verandering van levenswijze. Het was een gedurfde aanpak. In feite liep Montesquieu vooruit op het methodisch collectivisme. Door de slechte onderbouwing had het werkje alleen indirect invloed op de geschiedschrijving.

Turgot en Condorcet: de wildeman

Dat lag anders bij de ideeën over het ontstaan en de variëteit van de menselijke beschaving, die we aantreffen bij auteurs als Anne-Robert Turgot (de minister van Financiën van Lodewijk XVI), de Franse wiskundige De Condorcet en hun volgelingen in de negentiende eeuw. Ik heb er al eens eerder over geschreven. Volgens hen was de oermens een dier geweest dat, omdat het geen slagtanden, klauwen of angels had, noodgedwongen een aaseter was geweest die zijn dieet had aangevuld met wortels en bessen. Na de ontdekking van de eerste werktuigen zou deze vroege mens zijn prooien levend hebben leren vangen en was de mensheid aangekomen in het stadium dat men aanduidde als “wildheid”.

Dit was een hypothese, een fantasie, niet méér. Niemand heeft ooit een oermens gezien. Er bestond echter indirect bewijs. Weliswaar waren er over de veronderstelde, primitieve samenlevingen geen teksten, maar dat mensen zo kónden leven was vastgesteld toen Europese ontdekkingsreizigers in Patagonië en op Vuurland mensen hadden gezien met een nomadische leefwijze en een simpele techniek. Voor het eerst begrepen de geleerden dat de vuistbijlen en speerpunten, die tot dan toe waren beschouwd als wapens van elfen, waren vervaardigd door mensen.

Turgot en Condorcet: de barbaar

De mensheid was de wildheid ontgroeid. Ze had ontdekt dat het praktisch was vee niet elke dag te gaan zoeken, maar in een kraal bijeen te drijven. Op deze manier was de veeteelt ontstaan, waren de mensen aan een plaats gebonden geraakt, sedentair geworden en betere huizen gaan bouwen. Weer later was – nog steeds volgens hypothetische geschiedschrijvers – de akkerbouw ontstaan, toen de mensen hadden ontdekt dat het handiger was graan op dezelfde plaats te verbouwen dan het steeds te moeten zoeken. Het nu bereikte stadium duidde men aan als barbarij.

Voor de reconstructie van dit beschavingsniveau konden de hypothetisch historici gebruikmaken van antieke bronnen, zoals Tacitus’ korte traktaat over de Germanen en de etnografische hoofdstukken die Herodotos en Caesar hadden gewijd aan de Skythen en de Galliërs. Daarnaast waren er opnieuw etnografische parallellen.

Een belangrijk boek daarover was Moeurs des sauvages Ameriquains comparées aux moeurs des premiers temps (1724). De auteur, Joseph-François Lafitau, had vijf jaar onder de Indianen geleefd en ontdekt dat deze Amerikaanse volken een ingewikkeld systeem van clans en stammen hadden. Iemands afstamming stelden ze vast langs moederlijke lijn en de samenleving verdeelden ze niet in klassen of standen, maar in leeftijdsgroepen. Lafitau had gemeend dat zijn waarnemingen bewezen dat de Indianen en de antieke Lykiërs gemeenschappelijke voorouders hadden, want over dat laatste volk had Herodotos geschreven dat het matrilineaire afstamming kende en niet-inheems was in Klein-Azië. Lafitau had de vergelijkbaarheid van de twee samenlevingen dus gebaseerd op gezamenlijke afstamming en migratie; de hypothetisch historici verklaarden haar vanuit hetzelfde niveau in de algemene culturele evolutie van de mens.

Lafitau vergelijkt de Romeinse en een Indiaanse vuurcultus
Lafitau vergelijkt de Romeinse en een Indiaanse vuurcultus

Turgot en Condorcet: de beschaafde mens

Het derde en laatste stadium was dat van de beschaving. Door verdere technische vooruitgang was de samenleving complexer geworden. Het koningschap was ontstaan; voor administratieve doeleinden zou het schrift zijn ontwikkeld; steden waren gesticht, staten gegroeid, imperia ontstaan. Het bewijsmateriaal was dit keer niet moeilijk te vinden, want deze periode was begonnen in de Oudheid en duurde nog altijd voort.

De Prehistorie

Deze mooie hypothese over de geschiedenis van de menselijke cultuur is maar een voorbeeld van hypothetische geschiedschrijving. Voor zover het de economische kant betreft, is ze ruwweg correct gebleken. Ik heb er al wel vaker op gewezen dat dit een van de grote resultaten is geweest van de archeologie.

Overtuigend als de theorie was, gaf ze de wind in de zeilen van soortgelijke, destijds nog niet ingeburgerde antiquarische reconstructies, die eveneens veronderstelden dat er vooruitgang bestond. Zo had de Engelsman William Dugdale in 1648 geopperd dat er een Steentijd, een Bronstijd en een IJzertijd waren geweest, nog vóór de Romeinen in Engeland waren aangekomen.

Portret van William Stukeley door Richard Collins
Portret van William Stukeley door Richard Collins (Publiek Domein – wiki)
Aanwijzingen voor dit idee waren sindsdien verzameld door zijn landgenoot William Stukeley, die bijvoorbeeld van een Romeinse weg had vastgesteld dat ze was aangelegd door een grafveld waarin geen ijzeren voorwerpen waren te vinden, wat suggereerde dat er vóór de komst van de Romeinen een periode was geweest waarin de bewoners van Engeland nog niet hadden geweten hoe ijzer moest worden bewerkt. Een Bronstijd. Met soortgelijke argumenten had Stukeley het bestaan van een voor-Romeinse Steentijd en een IJzertijd aannemelijk gemaakt.

Helaas had Stukeley zelf afbreuk gedaan aan deze slimme conclusies door ook heel absurde ideeën te publiceren, waardoor de resultaten van zijn onderzoek omstreden waren gebleven. Nu de hypothetisch historici echter zo’n breed panorama van de menselijke cultuur konden schetsen, begon dat te veranderen. Stukeleys goede ideeën werden omarmd, zijn slechte bedekt met de mantel der liefde en Europa kreeg een Prehistorie.

De vooruitgangsgedachte

Het belang van deze oudheidkundige theorie is echter minder gelegen in het feit dat ze een redelijk juiste reconstructie van de menselijke voorgeschiedenis bleek te zijn, dan dat ze de grondslag vormde van de vooruitgangsgedachte. Tot dan toe was de variëteit van de menselijke cultuur verklaard door degeneratie. De Bijbel bewees dat de mensheid goed was geschapen, maar door de Zondeval hadden de mensen hun volmaaktheid verloren en door de torenbouw te Babel waren de verschillende talen en volken ontstaan, waarna allerlei soorten mensen de wereld hadden bevolkt.

Het was een pessimistisch mensbeeld, vergelijkbaar met wat de Europese geleerden aantroffen in de antieke bronnen: de mensheid had ooit een Gouden Eeuw beleefd, maar was via tijdperken van zilver, brons en ijzer gedegenereerd. Met de Verlichting ontstond een optimistischer mensbeeld, dat weliswaar niet zonder klassieke voorlopers was, maar pas kon doorbreken toen de Europeanen zich realiseerden dat ze een voorsprong hadden genomen op de Romeinen, Grieken en Joden. De gedachte dat de menselijke geschiedenis er een was van vooruitgang en groei naar complexiteit, zou in de negentiende eeuw ook de biologische evolutietheorie beïnvloeden.

Kortom

Zo ontwikkelden de Verlichters de hypothetische geschiedschrijving. Zij bouwden voort op de pyrronisten en schetsten hoe het verleden eigenlijk had moeten zijn. Meestal waren hun reconstructies verstoken van feitelijke onderbouwing, maar waar de hypotheses wel konden worden onderbouwd, kon iets moois ontstaan. De hedendaagse sociale wetenschappen zijn voortgekomen uit de hierboven geschetste theorie over de menselijke culturele evolutie.

Jona Lendering is historicus, webmaster van Livius.org en docent bij Livius Onderwijs. Hij publiceerde verschillende boeken en verzorgt een nieuwsbrief over de Oudheid. Zie ook zijn blog: mainzerbeobachter.com

Gerelateerde rubrieken:

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 51.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
×