De Indonesische onafhankelijkheidsoorlog (1945-1950) was voor zowel Nederland als Indonesië een historisch tijdperk van groot belang. Zouden Indonesische historici daarover anders schrijven dan hun Nederlandse vakgenoten? Geïnteresseerden kunnen nu zelf de proef op de som nemen aan de hand van het boek Onze revolutie. Het antwoord op die vraag is overigens: ja, Indonesische historici schrijven er anders over.
Onze revolutie is alweer het zevende boek dat voortkomt uit ‘het grote Indonesië-onderzoek’ van drie Nederlandse instituten: Het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV), het Niod Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies en het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH). Zij werken bij onderdelen van het project samen met historici van de Universitas Gadjah Mada (UGM) in Yogyakarta, Java. Die laatsten namen dit boek voor hun rekening.
De publicatie bevat zeventien in het Nederlands vertaalde bijdragen, de oudste daterend uit 1973, de jongste geschreven in 2019 en in 2023 nog eens opgefrist. Een volledige weergave van de Indonesische geschiedschrijving over 1945-1950 kan het in iets meer dan driehonderd pagina’s natuurlijk onmogelijk zijn, maar een indruk daarvan geeft het wel.
Onafhankelijkheid
Dat Indonesische historici de zaken (in elk geval voor een deel) anders benaderen dan Nederlandse begint al meteen bij de naam van het project dat ik kortheidshalve ‘het grote Indonesië-onderzoek’ noem. Officieel heet het onderzoeksprogramma Onafhankelijkheid, Dekolonisatie, Geweld en Oorlog in Indonesië 1945-1950. Maar zo was het in het begin niet. Bambang Purwanto meldt in zijn bijdrage in dit boek dat het woord ‘onafhankelijkheid’ ontbrak en op aandringen van de UGM-historici is toegevoegd.
Het lijkt een futiliteit, maar is beslist niet onbelangrijk. In het verlengde van deze aanpassing lezen we in deze bundel namelijk dat het vertrekpunt van Nederlandse en Indonesische historici – in elk geval lange tijd – verschillend was. In navolging van de Nederlandse politiek werd de periode 1945-1950 in Nederland altijd beschreven als een krachtmeting die de Indonesiërs op 27 december 1949 (soevereiniteitsoverdracht) hun staatkundige onafhankelijkheid opleverde.
Indonesische historici zagen en zien dat, net als de Indonesische politiek, anders. In hun optiek was de onafhankelijkheid een feit nadat Soekarno en Hatta (de eerste president en vice-president van de Republik Indonesia) die onafhankelijkheid op 17 augustus 1945 in Jakarta hadden uitgeroepen. Wat volgde, was zo bezien niet de strijd om de onafhankelijkheid te verkrijgen, maar een oorlog om die te behouden en tegenover Nederland te verdedigen.
Re- in plaats van dekolonisatie
Ook op een andere manier komt dat verschil in benadering aan het licht. Nederlandse historici hebben het conflict beschreven als een proces van dekolonisatie. In Indonesische ogen was het echter een rekolonisatie-oorlog: een gewelddadige poging van Nederland om Indonesië opnieuw te koloniseren.
Genoemde Bambang Purwanto legt uit dat Indonesische onderzoekers daarom de term ‘dekolonialisatie’ hebben bedacht. Hij schrijjft:
Onderlinge tegenstellingen
Toen ik zelf aan het einde van het Soeharto-tijdperk in Jakarta woonde en werkte (1997-1998), werd ik wel eens moe van de manier waarop de strijd tegen Nederland op de Indonesische televisie werd verbeeld. Vooral rond 17 augustus werden kijkers bedolven onder films en andere programma’s waarin het Indonesische volk het als één monolitisch blok opnam tegen de vijand. Natuurlijk, de wil de nationale onafhankelijkheid te verdedigen werd in de jaren 1945-1950 zeer breed gedragen. Maar dat de Indonesiërs altijd als één blok samen optrokken, is simpelweg niet waar. Dat had ik al geleerd van Nederlandse geschiedschrijvers.
Ook hun Indonesische vakgenoten steken dat in dit boek niet onder stoelen of banken. Zo schrijft Sartono Kartodirdjo:
“Onderlinge tegenstellingen en conflicten liepen vervolgens als een rode draad door de revolutie’’.
Om een enkel voorbeeld te noemen: de befaamde communist Tan Malaka (die zich overigens van het Moskouse stalinisme had afgekeerd) koos voor een radicalere lijn dan de burgerlijke nationalisten Soekarno en Hatta. Niet alleen benadrukte Tan Malaka dat het om strijd ging en niet zozeer om diplomatie, niet alleen wilde hij dat Indonesië ‘100% merdeka’ (vrij) zou zijn, hij eiste ook inbeslagname van Nederlands kapitaal en wenste een socialistisch Indonesië. Uiteindelijk werd hij begin 1949 in de buurt van Kediri (Oost-Java) door een eenheid van het officiële Republikeinse leger (TNI) geliquideerd.
Ook waren er moslimgroeperingen die van het onafhankelijke Indonesië een islamitische staat wilden maken en daarvoor de wapens opnamen. Soekarno en Hatta en hun geestverwanten streefden juist naar een seculiere staat, waarin verschillende religies vreedzaam naast elkaar zouden kunnen bestaan.
En dan waren er gebieden op Java en Sumatra waar ‘sociale revoluties’ uitbraken. Zo’n heftige oprisping wordt ook wel ‘aksi pendaulatan’ (daad van volkssoevereiniteit) genoemd. Het deed zich onder meer voor in Atjeh en Noord-Sumatra en op Java in Pekalongan, Brebes, Tegal, Salatiga en Surakarta (Solo). Daar werd – vaak met veel geweld – afgerekend met de oude inheemse bestuurselite, die eerst gemene zaak had gemaakt met de Nederlandse kolonisator, daarna (1942-1945) met de Japanse bezetter.
Dat het niet altijd zo hoefde te lopen, bleek in Yogyakarta en omgeving (Midden-Java). Toen daar de proclamatie van de Republiek Indonesië bekend werd, stuurden sultan Hamengku Buwono IX en de vorst van het kleinere vorstendom in deze regio, Pakualam VIII, felicitaties naar Jakarta. Ze verklaarden dat ze achter Soekarno en Hatta stonden. Tot op de huidige dag is de regio Yogyakarta een ‘Daerah Istimewa’ (Speciaal Gebied) en – anders dan het in 1946 door de Republiek opgeheven sultanaat Solo – geen deel van de omringende provincie Midden-Java.
Bersiap
De zogenoemde ‘bersiap-periode’ in 1945 en begin 1946 komt in deze bundel slechts terloops ter sprake, terwijl daaraan in de Nederlandse historiografie behoorlijk veel aandacht is besteed. In die periode kregen onder meer Nederlanders, Indo-Europeanen en etnische Chinezen te maken met extreem geweld, meestal van de kant van Indonesische jongeren. De al geciteerde Sartono Kartodirdjo merkt op dat tijdens de ‘masa bersiap’ (bersiap-tijd) ‘men zich gemakkelijk liet ophitsen tot agressief gedrag’.
En Bambang Purwanto noteert:
“We moeten erkennen dat met het uitroepen van de onafhankelijkheid (…) en het verkrijgen van de soevereiniteit over het eigen territorium de terreur, bedreigingen, moorden en het leven als gevangene opnieuw onderdeel werden van het dagelijks leven van allerlei sociaal-politieke categorieën’’.
Heel duidelijk komt uit verschillende bijdragen in dit boek naar voren dat het officiële republikeinse leger, Tentara Nasional Indonesia (TNI), aan Indonesische kant bepaald niet het geweldsmonopolie bezat. Er waren tal van volksmilities (laskar rakyat), waarvan sommige, maar lang niet alle, waren verbonden met elkaar bestrijdende politieke partijen.
Een bijzonder Indonesisch verschijnsel was dat ook ‘jago’ zich in de strijd wierpen. ‘Jago’ betekent letterlijk ‘vechthaan’. Maar het wordt vaak gebruikt in de betekenis van vechtersbaas of (kleine) crimineel. Geregeld verzamelde een jago een groep vechtjassen om zich heen en vaak knokten ze voor hun puur particuliere belang.
Maar in een bijdrage uit 1984 laat Ryadi Gunawan zien dat de rol van jago in de jaren 1945-1950 ten onrechte nogal over het hoofd is gezien. Want behalve als op het eigenbelang gerichte bendes hielpen ze geregeld ook wel degelijk in de strijd tegen de Nederlanders. Verder kwam het voor dat dorpen juist heel blij waren met jago’s, omdat die bescherming boden tegen geweld van buiten.
De guerilla van Abdul Haris Nasution
Van geheel andere orde in de oorlog tegen Nederland was de rol van Abdul Haris Nasution (1918-2000). Tijdens de Eerste Nederlandse Militaire Agressie (eerste ‘politionele’ actie, 1947) hadden de Indonesiërs pijnlijk hun militaire tekortkomingen ontdekt. Daarom bedacht Nasution, commandant van de befaamde Siliwangi-Divisie, een aanpak die uitmondde in ‘Perintah Siasat No. 1’ (Strategie-order Nr. 1). Die hield kort gezegd in: we schakelen over op guerrillastrijd. Daarop beten de superieur bewapende Nederlandse troepen uiteindelijk hun tanden stuk.
Over de oorlog tegen Nederland schreef Nasution later zijn elf delen omvattende ‘Sekitar Perang Kemerdekaan Indonesia’ (Over de Indonesische Vrijheidsoorlog). In de bundel Onze revolutie is de bespreking van de eerste zeven delen opgenomen die R.Z Leirissa er in 1979 aan wijdde. Als deelnemers aan een historische gebeurtenis daarover zelf schrijven, merkt Leirissa op, dan bestaat het gevaar van ‘propaganda’ of ‘oppervlakkigheid’. En: “Van deze zeven delen (van Nasutions werk, red.) kan worden gezegd dat ze vrij zijn van genoemde gevaren die zo dikwijls opduiken in historische artikelen geschreven in Indonesië.’’
Mythologisering
Dat laatste doet opnieuw denken aan wat Indonesische tv-kijkers jaarlijks rond 17 augustus over zich uitgestort krijgen. Niet zonder reden schrijft Onghokham (1933-2007) in een bijdrage uit 1985 dan ook:
,,Omdat de betekenis van de revolutie zo belangrijk is voor het volk en de staat van Indonesië wordt zij gemythologiseerd’’.
Of zoals Taufik Abdullah al twaalf jaar eerder noteerde:
“…op deze manier kan (…) een zeer romantisch of zelfs mythisch beeld ontstaan. (…) Het beeld van de werkelijkheid en de werkelijkheid zelf worden door elkaar gehaald.’’
Maar Pak Ong (meneer Ong) gaat verder. Hij stelt vast dat de Indonesische revolutie ‘door verschillende partijen (kan) worden gebruikt om hun positie in het heden en de toekomst te legitimeren’. Daarbij zal hij zeker ook hebben gedacht aan het toenmalige bewind van autocraat Soeharto. Bovendien, waarschuwt Onghokham: ,,Het gevaar bestaat dat deze politieke belangen zich verbreiden naar de academische wereld en dat het historisch onderzoek en de geschiedschrijving meegaan in het mythologiseren van de revolutie, waardoor onderzoek naar andere aspecten wordt verwaarloosd.’’
Onghokham gaat in deze bijdrage uit 1985 (het Soeharto-bewind, dat Ong in 1965 een half jaar gevangen had gezet, zat nog heel stevig in het zadel) zelfs nog een stap verder. Verwijzend naar de hierboven al genoemde regionale sociale revoluties, schrijft hij:
“Het lijkt erop dat de vele daulat-acties ten tijde van de revolutie ook nu nog een trauma vormen voor de politieke elite. (…) Dit verschijnsel laat ook zien dat het huidige machtssysteem geen effectief mechanisme heeft om aspiraties, ontevredenheid of kritiek langs institutionele weg te kanaliseren en dat de machthebbers daarom nog altijd geweld of dwang toepassen om een zaak op te lossen.’’
Behalve pittige kritiek op het Soeharto-bewind is dit ook een aanwijzing dat bepaalde zaken uit de onafhankelijkheidsoorlog zich nog decennia daarna deden voelen. Datzelfde geldt bijvoorbeeld voor de al genoemde ‘jago’, die ook ver na 1950 een rol bleven spelen in het Indonesische politieke landschap, zoals ik in een eerdere bijdrage aan Historiek al beschreef.
Interessant is dat enkele beschouwingen in dit boek inzoomen op bepaalde regio’s. Zo komt het Javaanse sultanaat Yogyakarta nadrukkelijk aan bod. Dat geldt ook voor Palembang en omgeving op Sumatra. Mestika Zed beschreef in 1993 de bijzondere rol die Palembang speelde in de onafhankelijkheidsoorlog. Om te beginnen had Adenan Kapan Gani er als republikeins resident (later schopte hij het zelfs tot minister) de zaken behoorlijk goed op orde. Maar vooral was het Engelse Singapore vanuit Palembang per boot goed bereikbaar. Het zorgde voor een levendige smokkelhandel. Vanuit Palembang gingen onder meer rubber, suiker, koffie, tabak en opium naar Singaporese handelaren. Omgekeerd leverden die – de in 1947 ingestelde Nederlandse blokkade omzeilend – spullen waaraan de Republiek Indonesië dringend behoefte had: vooral wapens en munitie.
Deze regionale geschiedenissen zijn als het ware een vooruit-verwijzing naar het volgende boek dat ‘het grote Indonesië-onderzoek’ heeft opgeleverd. Daarin wordt de schijnwerper gezet op interessante regionale en plaatselijke ontwikkelingen in de jaren 1945-1950. Maar daarover een volgende keer.