Een van de bekendste medewerkers van de VOC is Jan Pieterszoon Coen. Hij was de vierde gouverneur-generaal van Oost-Indië en wordt vaak gezien als de grondlegger van de Nederlandse heerschappij in de Indische archipel. Hij stichtte de handelspost Batavia.
Jan Pieterszoon Coen werd vermoedelijk in 1587 geboren in Hoorn. Dit als zoon van Pieter Janszoon die wat eerder vanuit Twisk naar Hoorn was verhuisd omdat die stad een economische opleving doormaakte. Op 8 januari 1587 werd Jan Pieterszoon Coen in de Grote Kerk in Hoorn gedoopt.
Op dertienjarige leeftijd werd hij naar Rome gestuurd om te studeren. Hij kreeg er een commerciële opleiding, leerde boekhouden en maakte zich verschillende talen eigen. Coen verbleef zes jaar in Rome en keerde toen terug naar Hoorn waar hij werk vond als onderkoopman op het VOC-schip De Hoorn. December 1607 vertrok dit schip met een vloot van dertien schepen naar Indië.
De vloot reisde naar de Banda-eilanden, waar het waardevolle nootmuskaat en foelie groeide. De admiraal van de vloot, Pieter Willemszoon Verhoeff, had de opdracht het alleenrecht op de handel in nootmuskaat te krijgen. Van stadhouder Maurits van Oranje kreeg hij een brief mee waarin de Bandanezen toestemming gevraagd werd een fort te bouwen. Omdat er geen antwoord kwam op die vraag besloot de admiraal na enige tijd vast met de bouw van dit fort te beginnen. De Bandanezen gaven toen aan alsnog een gesprek te willen, maar toen de admiraal naar een afgesproken plek kwam voor de ontmoeting, werd hij door de Bandanezen vermoord. De overige Nederlanders namen wraak en wisten een verdrag af te dwingen waarin bepaald werd dat er voortaan alleen nootmuskaat en foelie aan de VOC zou worden geleverd.
Jan Pieterszoon Coen keerde in 1611 terug in Hoorn. Een jaar later vertrok hij opnieuw naar Indië. Ditmaal als opperkoopman met de schepen De Provinciën en De Hoop. De bestemming was Bantam, een belangrijk handelscentrum in het westen van Java. De Nederlanders hadden hier al een handelspost, maar toen Coen aankwam constateerde hij dat deze post in slechte staat verkeerde. Hij reorganiseerde de zaak en werd oktober 1613 tot boekhoudergeneraal en president van alle handelskantoren in Bantam en Jacatra aangesteld. De VOC was duidelijk tevreden over het werk van Coen. In 1617 werd hij benoemd tot gouverneur-generaal. Dit als opvolger van Laurens Reael die met de VOC in conflict was geraakt.
In een poging de macht van de Engelsen en de regent van Bantam te breken, liet hij in 1618 een fort bouwen bij Jacatra. Dit zonder dat hij de lokale vorst hiervoor om toestemming had gevraagd. Kort hierna opende hij de aanval op de Engelsen. Aanvankelijk verliep de strijd gunstig, maar toen de Engelsen versterking kregen veranderde dit en week Coen uit naar de Molukken waar de Nederlanders een goede basis hadden. Mei 1619 keerde Coen met een leger van duizend man terug. De Engelsen werden verslagen waarna Coen op de plek van Jacatra de handelspost Batavia stichtte. Coen wilde de stad aanvankelijk overigens Nieuw-Hoorn noemen maar de VOC koos voor de naam Batavia. Dit als eerbetoon aan de voorouders, de Bataven.
Onder leiding van Coen groeide Batavia uit tot een machtig handelscentrum.
Jan Pieterszoon Coen en de slachting op de Banda-eilanden
In 1621 trad Coen hard op tegen de Bandanezen die onder druk van de Engelsen hun specerijen-contract niet nakwamen. Hij reisde met een grote vloot naar de Banda-eilanden. Hoewel de bevolking vluchtte ontkwamen slechts weinigen. Naar schatting overleefden slechts zeshonderd van de 15.000 Bandanezen de aanval. Bekend is dat de VOC tijdens deze volkerenmoord Japanse samoerai-beulen die in dienst waren van de VOC, opdracht gaven tientallen dorpshoofden te onthoofden. Jan Pieterszoon Coen, die het monopolie op de handel in nootmuskaatnoten en foelie veilig had gesteld, kreeg door deze gebeurtenis de bijnaam: Slachter van Banda.
Coen stuurde slaven naar de vanwege de slachtpartij vrijwel lege Banda-eilanden. Zij moesten de nootmuskaatbomen verzorgen. Het land werd verdeeld onder Nederlanders die de plantages als perkeniers beheerden.
Hierna probeerde Coen China te veroveren, maar dat mislukte. Februari 1623 droeg hij zijn functie over aan Pieter de Carpentier. Eenmaal terug in Nederland werd hij door stadhouder Maurits en de Staten Generaal beloond voor de verovering van Banda en Batavia.
Coen ontwikkelde plannen voor de reorganisatie van de VOC en werd op 3 oktober 1624 gevraagd het gouverneur-generaalschap opnieuw op zich te nemen. Maart 1627 reisde hij met het schip Galjas van Hoorn opnieuw naar Indië waar hij op 30 september datzelfde jaar officieel werd geïnstalleerd als gouverneur-generaal. Zijn komst leidde er toe dat de Engelsen besloten Batavia definitief te verlaten en hun hoofdkwartier in Bantam te vestigen. De Javaanse soesoehoenan (keizer) Mataram II vroeg Coen hierna om hulp bij de verovering van Bantam op de Engelsen. Coen weigerde dit waarna de Javaanse vorst Batavia tot twee keer toe aanviel. Beide aanvallen werden afgeslagen. Jan Pieterszoon Coen overleed tijdens de tweede aanval, vermoedelijk aan cholera. Hij werd 42 jaar oud. Op 22 september 1629 werd hij begraven in het stadhuis van Batavia omdat de kerk tijdens de aanvallen kort daarvoor was verwoest.
Jan Pieterszoon Coen is de geschiedenisboeken ingegaan als één van de bekendste VOC-dienaren. Hij werd bekend vanwege zijn capaciteiten als bestuurder maar ook om zijn meedogenloze optreden tegen zijn tegenstanders. Coens motto was “dispereert niet” (wanhoop niet). Op verschillende plekken zijn standbeelden van Coen te vinden. De bekendste zijn het beeld in zijn geboorteplaats Hoorn en het beeld bij de Beurs van Berlage in Amsterdam.
- Meer artikelen over de VOC
- Boek: Jan Pieterszoon Coen 1587-1629 – Koopman-koning in Azië