Essenburgsingel 24, Rotterdam, 1 juli 1942. De plaatselijke vertegenwoordigers van de Joodse Raad zijn in vergadering bijeen. De hoofdvertegenwoordiger in Rotterdam, dr. Hendrik Cohen (geen familie van voorzitter David Cohen) is die ochtend in Amsterdam geweest, waar hij door de landelijke leiding van de Joodse Raad is geïnstrueerd. Aan zijn medewerkers brengt hij nu verslag uit. Hij heeft te horen gekregen dat de bezetter binnenkort de eerste oproepen zal versturen voor de deportatie van Joden naar werkkampen in Duitsland.
Medewerkers van de Joodse Raad zijn van vertrek vrijgesteld. Wel zal de Joodse Raad moeten assisteren bij de registratie van de opgeroepenen. De aanwezigen op de vergadering schikken zich in het slechte nieuws. Ze stellen praktische vragen over hoeveel er moeten vertrekken en wanneer, en over wat er bekend is van de werkkampen.
Dan vraagt vertegenwoordiger mr. M.J. Pool het woord. Hij is razend. Hij zegt dat de Joodse Raad tot ‘een wrange grap’ is verworden. Van de medewerkers wordt volgens Pool gevraagd om een apparaat draaiende te houden ‘dat op niets anders is gericht, dan onszelf ter slachtbank te leiden’. ‘Wordt het niet tijd,’ vraagt hij, ‘om eindelijk eens één keer het woord NEEN tegenover de bezetting te laten horen?’
Een zware beslissing
Op vrijdagavond 26 juni was voorzitter Cohen van de Joodse Raad bij de Zentralstelle in Amsterdam ontboden voor een onderhoud met Aus der Fünten. Cohens medevoorzitter, Abraham Asscher, was niet meegekomen in de verwachting dat er slechts administratieve zaken aan de orde zouden komen. Hoe anders bleek de ware toedracht van de bijeenkomst. Aus der Fünten kondigde kil aan dat spoedig een begin gemaakt zou worden met de uitzending van Joden voor ‘arbeidsinzet onder politietoezicht’ in Duitsland. De Joodse Raad zou verantwoordelijk zijn voor hun registratie. De volgende dag al zou Cohen moeten opgeven hoeveel personen de Joodse Raad dagelijks verwachtte te kunnen registreren.
‘Wij waren van deze geheel onverwachte mededeling natuurlijk uitermate geschrokken,’
schreef Cohen later in zijn memoires. In zijn herinnering protesteerde hij fel en dreigde hij even op te stappen. Aus der Fünten verzekerde hem ervan dat ‘zeer vele’ Joden in Nederland zouden overblijven. De rest zou in Duitsland moeten werken, maar onder leefbare omstandigheden.
De volgende ochtend herhaalde Cohen de mededeling van Aus der Fünten tijdens een spoedvergadering van de Joodse Raad. De meningen liepen sterk uiteen. Sommige leden wezen iedere medewerking af. Ze verwierpen het argument dat de Joodse Raad de kans moest grijpen om invloed uit te oefenen op vrijstellingen: de Raad was er om de belangen van alle Joden te behartigen, niet om te bepalen welke Joden belangrijker of waardevoller waren dan de rest.
Anderen stelden dat de bezetter hoe dan ook zijn gang zou gaan. Door mee te werken, zou de Joodse Raad ten minste tijd kunnen rekken. Dat was geen verwaarloosbare overweging, gezien het feit dat de geallieerden twee weken eerder een tweede front in Europa hadden aangekondigd. Wie weet zou Nederland aan het einde van de zomer al bevrijd zijn. Als de Joodse Raad invloed op de vrijstellingen zou krijgen, konden bovendien mensen worden beschermd die van groot belang zouden zijn voor de wederopbouw van de Joodse gemeenschap na de bevrijding – in stilte rekenden de leden uiteraard ook zichzelf tot die groep. En voor degenen die geen vrijstelling kregen, zou de Joodse Raad zorg kunnen dragen. Zij zouden veel slechter af zijn als ze geheel aan de wrede manschappen van de bezetter werden overgelaten.
De vergadering stemde in meerderheid voor. De tegenstanders legden zich daarbij neer. Ze bleven lid.
Zo was de Joodse Raad op de ochtend van 27 juni opnieuw een lijn gepasseerd. Steeds had de bezetter de grenzen van het bestaanbare met stapjes verlegd. Steeds was de Joodse Raad iets verder opgeschoven. En nu was een punt bereikt dat aan het begin van de bezetting onvoorstelbaar was geweest. De Joodse Raad had besloten dat het, om erger te voorkomen, zelfs geoorloofd was om mee te werken aan de afvoering van mogelijk tienduizenden Nederlandse Joden naar kampen in het buitenland.
Het was een basishouding die niet alleen betrekking zou hebben op hulp bij de registratie van gedeporteerden, maar die ook betekende dat de Joodse Raad het beheer zou voeren over de Hollandse Schouwburg en de verordeningen en dreigementen van de bezetter zou blijven verspreiden in Het Joodsche Weekblad, afgedrukt naast oproepen tot gehoorzaamheid. Het was een basishouding die in de kern niet meer zou veranderen, hoeveel beloftes de bezetter ook zou breken, en hoeveel aanwijzingen er ook kwamen dat ‘arbeidsinzet’ een eufemisme was voor een verschrikkelijke waarheid.
Misleiding
Op 30 juni, twee weken voor het begin van de deportaties, was Cohen terug bij Aus der Fünten op de Zentralstelle, ditmaal samen met Asscher om opheldering te vragen. De vorige avond hadden de kranten een onrustbarend bericht gebracht. ‘Generalkommissar Schmidt neemt stelling tegen Joden,’ schreef het Algemeen Handelsblad. Schmidt had in een toespraak tot kaderleden van de NSB en NSDAP een voorschot genomen op de aanstaande deportatie van de Nederlandse Joden.
‘Zij zullen even arm daarheen terugkeeren, vanwaar ze gekomen zijn,’
…citeerde de krant hem – een verwijzing naar de mythe dat de Joden in West-Europa allemaal hun oorsprong hadden in Oost-Europa.
‘Wie dan nog met het Jodendom sympathiseert zal op gelijken voet worden behandeld.’
Joden hadden het bericht met grote ontzetting gelezen. Hoewel Cohen al meer wist van wat komen zou, was ook hij geschrokken. Aus der Fünten had hem toegezegd dat ‘zeer vele’ Joden in Nederland zouden blijven. Uit de woorden van Schmidt viel iets heel anders op te maken: iedereen zou gaan. Cohen legde die interpretatie aan Aus der Fünten voor. De Duitser draaide er niet omheen dat het op termijn inderdaad de bedoeling was dat alle Joden Nederland zouden verlaten. Maar, suste hij, dat zou niet op stel en sprong voor elkaar zijn. Hij beloofde dat een aantal groepen, onder wie de medewerkers van de Joodse Raad, zich vooralsnog geen zorgen hoefde te maken. Om het onschuldige karakter van de arbeid in Duitsland te onderstrepen, zegde hij briefverkeer toe tussen Nederland en de werkkampen. Voldoende gerustgesteld keerden Cohen en Asscher huiswaarts.
Twee weken later vertrok de eerste trein van Westerbork naar Auschwitz. Tot zijn ontsteltenis hoorde Cohen van ooggetuigen dat het een goederentrein was geweest.
‘Ik bedacht dat als de deportaties op deze wijze plaatsvonden, arbeid onmogelijk het einddoel kon zijn,’
zou hij zich later herinneren. Cohen ging weer naar de Zentralstelle en zei tegen Aus der Fünten dat ‘het voor mij een bewijs was dat de Joden niet naar het Oosten werden gestuurd om te werken, maar dat men ze zou abschlachten’. Aus der Fünten was volgens Cohen ‘zeer onder de indruk’ van zijn emotionele betoog en zou de kwestie onmiddellijk onderzoeken. Dezelfde dag nog werd Cohen teruggeroepen naar de Zentralstelle. Hij kreeg te horen dat zijn klacht was gehoord, dat van abschlachten echt geen sprake zou zijn en dat voortaan personenwagons voor de transporten zouden worden gebruikt. Daarmee stelde Cohen zich tevreden.
Zo ging het telkens: Cohen protesteerde, maar liet zich weer overtuigen. Aus der Fünten wist feilloos hoe hij hem moest bespelen. Hij wilde de Joodse Raad graag voor zijn karretje blijven spannen om de deportaties zo ordelijk mogelijk te laten verlopen.
Om Cohen te bewerken, speelde hij steeds drie troeven uit. Hij intimideerde hem door met veel strengere maatregelen te dreigen als de Joodse Raad niet meewerkte, hij paaide hem met privileges voor zijn medewerkers en met de bevoegdheid om namen van deportatielijsten te schrappen en – misschien het belangrijkste – hij misleidde hem.
Hij misleidde hem door de illusie van onderhandelingsruimte te wekken. Hij eiste van de Joodse Raad altijd meer dan hij nodig had, zodat hij later kon ‘tegemoetkomen’ aan Cohens bezwaren en hem het gevoel kon geven dat de Raad toch weer erger had weten te voorkomen. Hij deed, vaak uit zogenaamd humanitaire overwegingen, concessies die hij geen moment van plan was na te komen.
En Aus der Fünten misleidde Cohen door vol te houden dat de Joden afgevoerd werden om zich als arbeidskrachten nuttig te maken. Die mythe was een essentieel onderdeel van de plannen die in de top van het Derde Rijk waren uitgewerkt na de Wannseeconferentie. Om de orde te bewaren, moesten Joden tot op de drempel van de dood in de waan worden gelaten dat er hoop was. De uitvoerige bagage-instructies die de Amsterdamse Zentralstelle uitvaardigde, circuleerden ook in andere bezette gebieden om de fictie hoog te houden dat de Joden naar echte werkkampen gestuurd werden. Voor datzelfde bedrog diende de Briefaktion, mogelijk bedacht door Eichmann zelf. Gevangenen in vernietigingskampen werden gedwongen om naar huis te schrijven dat het leven er prima was. Zelfs terwijl ze zich uitkleedden voor de doucheruimte die in werkelijkheid een gaskamer zou blijken – de ultieme façade – moesten ze ‘Es geht mir gut’ op kaartjes schrijven. Zulke briefkaarten bereikten ook de Joodse Raad in Amsterdam.
Terwijl Cohen geruchten over massamoord in de kampen vaak afdeed als propaganda, namen hij en zijn medewerkers de kaartjes wel serieus. Was het omdat die beter aansloten bij hun eigen voorstellingen? Was het hopen tegen beter weten in? De gunstige berichten uit de kampen werden doorgeplaatst in Het Joodsche Weekblad. Ze vormden bovendien de basis van een rapport dat een afdeling van de Joodse Raad eind september opstelde over ‘De Joden in Duitse werkkampen’. Het eten was er naar verluidt voldoende, zieken werden goed verzorgd en de behandeling van de arbeiders was over het algemeen correct. De voorlopige conclusie was kortom op haar plaats
‘dat een gezonde man het verblijf in deze kampen zonder gevaar voor leven of gezondheid kan verdragen.’
In de notulen van een vergadering van de Joodse Raad die rond dezelfde tijd plaatsvond, staat het zinnetje:
‘Helaas is een overlijdensbericht ingekomen van een in 1905 geboren Jood, uit Auschwitz in Silezië.’
Eén overlijdensbericht. Er hadden er tegen die tijd al minstens 10.000 naar Nederland gestuurd kunnen worden.