De geschiedenis van Rusland in de twintigste eeuw staat bol van enorme tragediën. Het land werd geplaagd door een burgeroorlog, twee wereldoorlogen, vijandelijke bezetting, dictatuur en hongersnood. Een opeenstapeling van politieke problemen, verergerd door hevige droogte, leidde in 1920 en 1921 tot ernstige voedselschaarste die miljoenen burgers het leven kostte, vooral in het stroomgebied van de Wolga. Het bolsjewistische regime van Lenin, dat door de onderdrukking van boeren een belangrijk aandeel had in de catastrofe, kon het probleem niet zelf oplossen en moest hulp aannemen uit onverwachte hoek, namelijk het kapitalistische Amerika.
In “De Russische klus” wordt de reddingsoperatie beschreven door de Amerikaanse historicus Douglas Smith (bekend van het in 2012 gepubliceerde boek “Verloren adel”). Volgens cijfers van de uitvoerende organisatie redde deze missie niet minder dan tien miljoen levens. Het hulpprogramma werd uitgevoerd door de speciaal opgerichte American Relief Administration (ARA), die vanuit de Verenigde Staten geleid werd door de toekomstige president Herbert Hoover. Tijdens zijn presidentschap (1929-1933) zou hij vooral bekend komen te staan vanwege zijn onvermogen de gevolgen van de economische crisis voor Amerikanen te verzachten. De krottenwijken van de door massale werkloosheid en huisuitzetting getroffen burgers stonden bekend als ‘Hoovervilles’. Eerder werd Hoover juist geroemd als helper van mensen in nood. Zo had hij voorafgaand aan de Amerikaanse deelname aan de Eerste Wereldoorlog aan het hoofd gestaan van de Commission for Relief in Belgium die het noodlijdende België van voedsel voorzag.
Hulpkreet
De auteur beschrijft hoe de medewerkers van ARA op eieren moesten lopen om maar niet in botsing te komen met de Sovjetautoriteiten. Weliswaar werd op 7 augustus 1921 in Riga een verdrag gesloten tussen de Amerikanen en de Sovjets, dat onder andere ARA de vrije toegang gaf tot het getroffen gebied, maar het wantrouwen van Sovjetvertegenwoordigers was groot. In De Rode Krant werd de hulporganisatie vergeleken met het paard van Troje. De Amerikanen en hun in Rusland gerekruteerde collega’s waren volgens de krant enkel uit op het plegen van een contrarevolutie. De latere Sovjetdictator Stalin, op dat moment lid van het politbureau van de communistische partij, noemde in de Pravda de hulpverleners “de efficiëntste spionnen van de wereldbourgeoisie”. Agenten van de geheime dienst de Tsjeka (vanaf februari 1922 de GPOe) lagen voortdurend op de loer en vooral Russische medewerkers van ARA konden zomaar opgepakt worden op verdenking van staatsondermijnende activiteiten.
De realiteit van de hongersnood wordt door Smith aangrijpend onder woorden gebracht. Hij volgt daarvoor verschillende Amerikanen die hun gruwelijke ervaringen bijvoorbeeld in brieven naar huis overbrachten. Eén van hen is de in Rusland geboren Frank Golder, een hoogleraar Russische geschiedenis van middelbare leeftijd aan Stanford University. “De hongersnood is zo erg dat hij elke verbeelding te boven gaat,” schreef hij vanuit Moskou in een brief aan een collega aan de geschiedenisfaculteit,…
“…het is het hartverscheurendste wat ik ooit heb gezien. […] Wie Rusland ziet, zou willen dat hij dood was.”
Een jongere collega van Golder, de journalist J. Rives Childs, merkte in een brief aan een oude vriend op dat in Kazan de mensen “letterlijk als vliegen” stierven aan de gevolgen van een tyfusepidemie. Zelf zou hij kort daarna ook besmet raken tijdens een winterse treinreis van Moskou naar Kazan in een onverwarmde wagon. Ondanks dat hij op het randje van de dood had gebalanceerd, weigerde hij het noodlijdende Russische volk in de steek te laten en terug te keren naar de VS.
Logistieke operatie
Het gruwelijkste aspect van de hongersnood was het kannibalisme. Zo maakten het Sovjetbestuur in de provincie Samara melding van ouders die hun eigen kinderen hadden opgegeten. Begraafplaatsen moesten worden bewaakt en begrafenissen vonden in het geheim plaats om te voorkomen dat uitgehongerde burgers pas begraven lichamen opgroeven om op te eten. Smith haalt ook het onderzoek aan van de Russische arts Lev Vasilevski die in de genoemde regio onderzoek deed naar kannibalisme. In de door hem in 1922 gepubliceerde brochure, getiteld “Een gruwelijke kroniek van de honger: zelfmoord en antropofagie”, constateerde hij dat er honderden gevallen van kannibalisme hadden plaatsgevonden. “De kantons kennen veel gevallen van mensen die mensenvlees consumeren”, schreef hij.
“Wild geworden van de honger snijden ze hun kinderen in stukken om ze op te eten. In de greep van de honger eten ze de lichamen van de doden.”
Positieve boodschap
De door Smith beschreven kwaadaardige onverschilligheid van de Sovjetleiding ten opzichte van de hongerslachtoffers en haar wantrouwen naar de hulpverleners leggen de ware aard van het Sovjetregime in die tijd bloot. Tegen alle communistische vooroordelen in, waren het de kapitalisten die zich wel bekommerden om het noodlijdende volk. Volgens de auteur handelden de Amerikanen puur uit medemenselijkheid, hoewel de Sovjetregering wel moest meebetalen aan de humanitaire missie. Hoover zag het communisme liefst ten onder gaan, maar de door hem geleide reddingsoperatie was apolitiek van aard. In een bedankbrief aan Hoover sprak Gorki zijn lof uit:
“De vrijgevigheid van het Amerikaanse volk wekt de droom van de broederschap aller volken weer tot leven in een tijd waarin de mensheid een grote behoefte heeft aan naastenliefde en mededogen. Uw hulp zal in de geschiedenis worden bijgeschreven als een unieke en gigantische prestatie die de grootste glorie verdient en die lange tijd in het geheugen gegrift zal staan van de Russische kinderen die u van de dood heeft gered.”
Boek: De Russische klus – Douglas Smith
Fragment: Amerikaanse reddingsoperatie tijdens Russische hongersnood