De King James version
In de zeventiende eeuw, toen het tijdperk van wetenschap en rede aanbrak, bevond de Bijbel zich in een wereld die diepgaande intellectuele veranderingen onderging. Toch was de Bijbel zelf geen statisch object. Juist de eeuw waarin de wetenschappelijke revolutie plaatsvond, was ook getuige van de geboorte van het meest invloedrijke boek uit de geschiedenis: de King James Version.
De makers van de King James Version (KJV) hadden zo’n nasleep nooit kunnen voorzien, en het was ook niet hun bedoeling. Hun Bijbel ontstond op een bepaald moment van verhitte religieuze strijd in Engeland. De vorm en taal ervan weerspiegelden de beslissingen van mannen die hoopten een crisis aan te pakken door zonder aantekeningen of commentaar de Schrift in de taal van het volk over te brengen. Het moest een Bijbel voor iedereen zijn, maar niet voor altijd. De met deze taak belaste mensen waren zich volledig bewust van de gevaren van het vertalen, dat het omzetten van het Woord in woorden een nooit eindigende taak was die elke tijd opnieuw op zich moest nemen. Zoals de Bijbel zelf zegt: ‘Van vele boeken te maken is geen einde’ (Prediker 12:12).
Ze waren geen tafelen aan het beitelen, maar deden hun best binnen de hun opgelegde beperkingen. Door heel vaak andere vertalingen te raadplegen, met name die uit het Hebreeuws en Grieks, en verder de versie van William Tyndale, wilden ze geen vernieuwing, maar eer bewijzen aan wat hun vooraf was gegaan door er de wijsheid van hun eigen tijd aan toe te voegen. Hun inspanningen zouden succesvoller blijken dan ze hadden kunnen denken. Tot de dag van vandaag blijft de King James Version (ook bekend als Authorized Version) de meest gelezen Bijbel ter wereld, en ook een van de meest gedrukte boeken op aarde. Toch zou deze belangrijke, aanhoudende en cijfermatig succesvolle poging, net als alle voorgaande pogingen, onvoldoende blijken om de gelovigen te verenigen tot één interpretatie van de betekenis ervan.
Ondanks de uiteindelijke bekendheid van het boek was het begin verre van gunstig. Controverse achtervolgde elke stap en de vertaling werd als een ongewenste indringer ontvangen. Toen de King James voor het eerst werd gedrukt in 1611, verscheen hij in een Engeland waar de Geneva Bible overal de overhand had. Deze Bijbel, in 1560 door een groep protestantse ballingen in Zwitserland geproduceerd, had het elizabethaanse tijdperk gestempeld. Deze Bijbel werd thuis gelezen, geciteerd door Shakespeares personages, gezongen in madrigalen en vanaf elke kansel in het land gepredikt.
Waarom dan toch een nieuwe vertaling? De redenen voor het verschijnen van dit hemelse boek waren onmiskenbaar werelds. Het kwam voort uit een poging de religieuze strijd te bedaren die Engeland sinds de Reformatie daar had geteisterd: mensen die positief dachten over compromissen waarbij de traditionele eredienst, bisschoppen en kathedralen in stand bleven, stonden tegenover de fellere, meer calvinistische hervormers die vastbesloten waren het werk van de hervorming van de kerk van Christus in het hele land door te zetten. In de gouden eeuw van Elizabeth stonden protestanten tegenover protestanten in een land waar katholieke sympathieën diep zaten.
De Bijbel symboliseerde de interne verdeeldheid van Engeland. Op kerkelijke lezenaars lag de fraai verzorgde Bishops’ Bible, de officiële versie die door de kerk voor de eredienst was goedgekeurd. Maar de reputatie van deze Bijbel was hopeloos vanwege de stijve vertaling vol fouten, die weinigen beviel. Ondanks de gebreken had de Bishops’ Bible nog altijd de stem van Tyndale. Maar het werk kampte met inconsistente geleerdheid van allerlei auteurs die een amalgaam van vertalingen uit hun tijd hadden gebruikt in plaats van het Hebreeuws en Grieks.
De problemen begonnen bij God. In het Oude Testament gaf men het tetragrammaton, JHWH, weer met ‘the Lord’ en het Hebreeuwse ‘Elohim’ met ‘God’. Dit was gebruikelijk in Engelse Bijbels. Maar in de Psalmen van de Bishops’ Bible keerde men de praktijk om, wat tot verwarring leidde. Verder staat de Bishops’ Bible bekend als de Treacle Bible vanwege de weergave van Jeremia 8:22 met ‘Is there not treacle at Gilead?’, ‘Is er geen stroop in Gilead?’ Het gebruik van het woord ‘treacle’ (stroop) heeft hier weinig zin, omdat de profeet bedoelde dat er geen geneesmiddel was. De vertalers van de King James vervingen ‘treacle’ door het minder kleverige ‘balm’. Hun ‘Is there no balm in Gilead?’ (Statenvertaling: ‘Is er geen balsem in Gilead?’) vind je in vrijwel alle moderne Engelse vertalingen.
Buiten de muren van de kerken, in huizen, dorpen en steden heerste de Geneva Bible, maar ook die was omstreden. Toch maakten sommige vertalers van de Bishops’ Bible uitgebreid gebruik van de Geneva Bible, wat de inconsistente toon van de door de kerk gesanctioneerde Bijbel verergerde. Maar de Geneva Bible was te reformatorisch voor velen uit de kerkelijke elite, het boek van de ‘hetere’ broeders. Het meest verwerpelijk waren de uitgebreide en omstreden aantekeningen die de Bijbeltekst op de pagina letterlijk omringden en ongegeneerd calvinistisch onderricht in het geloof boden.
Een mogelijkheid voor een oplossing van de Bijbelse controverse deed zich voor met Elizabeths dood en de troonsbestijging van haar opvolger, de Schotse koning Jacobus VI (Engels: James), die als jonge koning de Geneva Bible in zijn geboorteland had goedgekeurd. Jacobus was katholiek gedoopt, maar onder de strenge calvinistische voogdij van zijn leraren grootgebracht. Toch overleefde Jacobus’ reformatorische enthousiasme zijn jeugd niet, en toen hij verhuisde naar Londen nam hij afstand van zijn Schotse calvinisme. Als Jacobus I, hoogste leider van de kerk van Engeland, vatte hij groot wantrouwen op jegens de Geneva Bible, voor een aanzienlijk deel vanwege de Bijbelse glossen ervan die de legitimiteit van verzet tegen een tirannieke monarch goedkeurden.
De mogelijkheid van rebellie verkilde het hart van een heerser in zo’n fragiel land, en Jacobus meende dat als de Geneva Bible in verkeerde handen viel die een voedingsbodem voor oproer zou zijn. Hij wilde een Bijbel die geschikter was voor een religieus verdeeld Engeland. Toen een groep gematigde puriteinen op een conferentie in Hampton Court in 1604 een nieuwe versie voorstelde, greep Jacobus de gelegenheid aan om zich eindelijk te ontdoen van de Geneva Bible, die hij de ‘slechtste van allemaal’ noemde.
Om de nieuwe Bijbel te maken stelde het oprichtingsdocument commissies in bestaande uit de ‘beste geleerden’, die verslag moesten uitbrengen aan de bisschoppen, die op hun beurt verantwoording moesten afleggen aan de Privy Council en ten slotte aan Jacobus zelf. Een gemeenschappelijk belang in het welzijn van het rijk van koning Jacobus moest de unieke ervaring van elk individu overtroeven. Hoewel de koning geen grote rol lijkt te hebben gespeeld bij de dagelijkse besluitvorming, gaf zijn vijandigheid jegens de Geneva Bible de doorslag en bepaalde men dat de gebrekkige Bishops’ Bible de basis zou vormen voor de herzieningen. Desondanks werd de Geneva Bible op grote schaal gebruikt. De zes commissies, verdeeld over Oxford, Cambridge en Westminster, bestonden uit een breed scala aan mannen, vanaf aartsbisschoppen tot en met plattelandspredikanten. In termen van theologische loyaliteit werden hoge geestelijken verenigd met calvinistische puriteinen die vastbesloten waren de Engelse kerk dichter bij de striktere idealen van het reformatorische geloof te brengen. De keuze van de Bishops’ Bible bepaalde de agenda. Het uiteenlopende gezelschap zat er niet om een nieuwe vertaling te maken, maar om de bestaande Bijbel te verbeteren.
Desondanks zagen de geleerden zichzelf als vertalers en pasten ze hun indrukwekkende kennis van Bijbelse talen toe op de Bishops’ Bible, om tot een sterk verbeterde versie van de Schrift te komen op basis van de nieuwste wetenschap. Ze waren zich terdege bewust van de complexiteit van de talen en de wetenschappelijke vragen waarmee ze te maken hadden. Hoewel de geest van Tyndale heerste, gingen ze veel verder dan bestaande Engelse vertalingen. Zelfs kleine wijzigingen in het Engels konden op aanzienlijke veranderingen in de betekenis wijzen.
De meeste mannen waren hoogopgeleide geleerden die Hebreeuws en Grieks konden lezen. In feite waren het veel meer universitaire figuren dan dichters of toneelschrijvers. In totaal waren het er zo’n vijftig. In het voorwoord zijn ze bescheiden:
‘Velen waren aangewezen die groter waren in andermans ogen dan in hun eigen ogen, en die de waarheid zochten in plaats van hun eigen lof’
Maar geestelijke nederigheid kon niet verhullen dat deze mannen tot de grootste Bijbelgeleerden van hun tijd behoorden. De betoverende schoonheid van de King James Version was een werk van nauwgezette wetenschap en diepe eerbied voor de taal die eraan was voorafgegaan.
De auteur van het voorwoord, Miles Smith, stond op elegante wijze stil bij de gevolgde koers:
‘Vertalen is wat het venster opent om het licht binnen te laten; wat de schil breekt opdat wij de pit kunnen eten; wat het gordijn opzij schuift opdat wij naar de heiligste plek kunnen kijken; wat het deksel van de put wegneemt opdat wij bij het water kunnen komen, zoals Jakob de steen bij de toegang van de put wegrolde.’
Deze verklaring in het voorwoord mag op dramatische toon herinneren aan de tempel en het scheuren van het gordijn bij de kruisiging van Christus, Smith erkende vervolgens tactvol de smalle horizon van de taak:
‘We hebben nooit geprobeerd een nieuwe vertaling te maken, en niet om van een slechte vertaling een goede te maken, maar om een goede beter te maken, of van vele goede vertalingen één uitstekende’
Maar we weten dat de verzamelde geleerden veel meer deden dan alleen een goede vertaling beter maken. Ze schiepen een nieuw kunstwerk.
De afzonderlijke commissies hielden zich bezig met de hun toegewezen delen van het Oude en Nieuwe Testament, en ze stuurden hun voorgestelde herzieningen naar Westminster voor een definitieve beoordeling. Herzieningen waren niet alleen gebaseerd op Bijbelse talen, Tyndale, de Bishops’ Bible en de Geneva Bible, maar ook op de Griekse Septuaginta, de Latijnse Vulgaat en zelfs de Duitse vertaling van Maarten Luther. De katholieke Bijbel van Dowaai gebruiken werd om confessionele redenen impliciet verboden, maar met weinig resultaat: het werk lag duidelijk op tafel. Op sommige punten waren aan de auteurs verstrekte richtlijnen opmerkelijk specifiek: men moest populaire vormen van namen voor Bijbelse auteurs, profeten en apostelen handhaven en traditionele Engelse formuleringen bezigen, zoals ‘church’ in plaats van ‘congregation’. De ontdekking in 2015 van de allereerste opzet van de King James Version, door kranten over de hele wereld besproken, heeft licht geworpen op hoe de auteurs precies te werk gingen.
In vergelijking met de Geneva had de King James veel minder aantekeningen bij de tekst. Voor een deel was dit om de nieuwe vertaling te bevrijden van de calvinistische interpretatie, in het bijzonder over het recht je te verzetten tegen een tiran, gangbaar in het elizabethaanse Engeland en zeer gehaat en gevreesd door sommigen binnen de hiërarchie van de kerk, onder wie de koning, de hoogste leider. Het verminderde aantal aantekeningen weerspiegelde de latere opvattingen van protestantse leiders: de Bijbel moest beschikbaar zijn voor het volk, maar de interpretatie ervan berustte bij benoemde kerkelijke autoriteiten. De afstand tot Rome bleek niet zo groot. Daarin lag de hoop op een Bijbel voor het hele in religieus opzicht verscheurde koninkrijk.
De beslissing om de aantekeningen te verminderen was, hoewel het Jacobus’ afkeren of onzekerheden weerspiegelde, ook een gevaarlijke gok. De naakte Bijbeltekst, zonder aantekeningen om de lezer te sturen, legde een al lang bestaande angst van de protestantse Reformatie bloot. De oproep van Maarten Luther ‘alleen de Schrift’ was hand in hand gegaan met de wens de Bijbel binnen het bereik van de gelovigen te brengen, zodat vrouwen en mannen rechtstreeks in contact konden komen met Gods Woord. Maar toen deze geest eenmaal was vrijgelaten, ontstond er angst voor uiteenlopende of persoonlijke interpretaties van het Oude en Nieuwe Testament. Wie zou beslissen wat er in de Schrift stond? Er waren duidelijk verschillende ideeën, en de daaropvolgende onenigheid was precies wat de katholieken voorspelden: de ketters zouden chaos ontketenen.
Protestantse hervormers zagen zich, nu ze in een hoek waren gedreven, gedwongen te verklaren dat het aan de kerk (zijzelf dus) was om de Bijbel over te brengen. Met andere woorden, geestelijken die waren opgeleid in de studie van Bijbelse talen en theologie en onder controle stonden van autoriteiten behielden de macht om de Schrift te interpreteren. In Engeland verwoordde aartsbisschop Thomas Cranmer (1489-1556) de heersende overtuiging van de machthebbers dat de juwelen van de Schrift niet voor de handen van het gewone volk waren. ‘De Schriften zijn de grazige weiden van de ziel,’ schreef hij, ‘daarin is geen giftig vlees, geen ongezond ding, het is heel fijn en zuiver voedsel.’ Niettemin waren er ‘ijdele babbelaars en praters over de Schrift’ op ‘elke marktplaats, in elk bierhuis en elke herberg, elk feesthuis’. Daarom moest de kerk de arbiter van Gods Woord zijn. Het huiveringwekkende besluit van Cranmer had een mantra van de protestantse Reformatie kunnen zijn:
Ik verbied niet te lezen, maar ik verbied te redeneren.
Jacobus stond daar helemaal achter. Hoewel protestanten en katholieken het erover eens waren dat de kerk de Bijbel moest interpreteren, hadden ze heel verschillende opvattingen over wat en wie die kerk was.
Tegenover de protestantse angst voor een kakofonie van stemmen stond de hoop dat de nieuwe Bijbel zou worden aanvaard door alle groepen in een land dat verdeeld was door religieus geloof. Alle protestanten konden het er zeker over eens zijn dat hun geloof op het Woord van God berustte. Als weerspiegeling van dit optimisme begon Miles Smith zijn brief aan de lezers met een lofzang op de Schrift, een van de beroemdste en mooiste lofprijzingen van de Bijbel:
Maar zoals de titelpagina van graveur Cornelis Boel voor de Bijbel van 1611 duidelijk maakte, zou niet elk aspect van het boek zo oecumenisch zijn. Lezers kregen een krachtige uitdrukking van de koninklijke theologie van de Church of England voorgeschoteld, rijk aan symboliek ter ere van het priesterschap van de geestelijkheid. De kopergravure presenteerde de ‘Heilige Bijbel, met het Oude en Nieuwe, nieuw vertaald uit de oorspronkelijke talen en zorgvuldig met de vroegere vertalingen vergeleken en herzien in de bijzondere opdracht van zijne majesteit. Bedoeld om in kerken te worden gelezen.’ De naam King James was nergens te vinden, maar de kracht van zijn hand was duidelijk. Zoals de titel duidelijk maakte, was deze Bijbel afkomstig van de kroon, en de status ervan als de officiële en belangrijkste Bijbel van Engeland stond buiten kijf.
Mozes en Aäron stonden prominent aan weerszijden van de titel: ze vertegenwoordigden in de Engelse context de koning en de aartsbisschop. In de benedenhoeken zaten de evangelisten Lukas en Johannes naast een pelikaan die haar kroost voedde met haar bloed. In de christelijke traditie verwees de vogel naar het lijden van Christus en de Eucharistie. Aan de bovenkant van de pagina rustte het Nieuwe Testament, vertegenwoordigd door de apostelen die zich rond het Lam van God hadden verzameld, op het fundament van het Oude Testament, gesymboliseerd door de twaalf stammen van Israël. De grote rol van de priester Aäron op dit frontispice was een opvallend symbool van de Engelse geestelijkheid, een impliciete berisping aan het adres van de meer radicale puriteinen.
King James, koning Jacobus, mocht dan in de titel ontbreken, maar de nieuwe Bijbel was een weerspiegeling van zijn gezag als monarch. In de opdracht heette hij de ‘voornaamste beweger’ en ‘schepper’ van de vertaling. Het was een bewuste parallel met de goddelijkheid, in de christelijke theologie lang aangeduid als de ‘eerste beweger’ en de ‘schepper van alle dingen’. Niemand kan de betekenis van de opdracht zijn ontgaan: gehoorzaamheid aan God was gehoorzaamheid aan de koning. Jacobus was koning door goddelijk recht, en zijn woord zou zegevieren.