Kranten in de Gouden Eeuw
Op donderdag 14 juni 1618 verscheen de oudste nog overgeleverde gedrukte krant van Nederland, de Courante uyt Italien, Duytslandt, &c. van de in Amsterdam gevestigde Hamburgse immigrant Casper van Hilten. Deze krant was weliswaar niet gedateerd, maar gebaseerd op de inhoud is de publicatiedatum van 14 juni 1618 het meest waarschijnlijk. Nieuwsberichten uit Venetië, Praag, Keulen en Den Haag vulden de twee kolommen van het vel papier dat aan één zijde was bedrukt. Al snel zouden de courantiers, die niet alleen het nieuws verzamelden maar ook vaak drukten, tevens de achterzijde van het papier gaan gebruiken om over politieke en militaire ontwikkelingen van heinde en verre te berichten. Nieuwswaardige onderwerpen waren er immers meer dan genoeg in het Amsterdam van 1618. De Dertigjarige Oorlog was drie weken eerder in volle hevigheid losgebarsten toen Praagse protestanten vier hooggeplaatste katholieken uit het raam van de plaatselijke burcht hadden gegooid. De verwoestingen en machtswisselingen die zouden volgen in de Duitse landen, zouden Nederlandse lezers tot halverwege de Gouden Eeuw in hun greep houden, beducht als ze waren voor een onvoorspelbare oorlog die zich net over de grens van de Republiek voltrok. In eigen land liep bovendien het Twaalfjarig Bestand langzaam ten einde. In 1621, toen gedrukte kranten zich inmiddels al een plaats hadden verworven naast pamfletten en ander drukwerk, werd de strijd tegen de Spaanse erfvijand hervat. Mede door dergelijke grootschalige geopolitieke ontwikkelingen was de krant al snel niet meer weg te denken uit de Nederlandse samenleving.
(…)
Pioniers van de pers
In juni 1618 was de gedrukte krant weliswaar nieuw, maar niet origineel. De eerste Europese krant die met recht die naam mag dragen verscheen in 1605 in Straatsburg. In de Nederlanden – in Antwerpen – had uitgever Abraham Verhoeven sinds hetzelfde jaar al een officieel privilege om op gezette tijden nieuws in drukvorm te publiceren. In de Hollandse steden circuleerde al sinds het begin van de Opstand tegen de Spaanse Habsburgers (1568) nieuws in handgeschreven vorm, en al voor het einde van de zestiende eeuw waren er ondernemers die de verschillende berichten samenbrachten in wat ‘tijdingen’ of ‘nouvelles’ werden genoemd. Deze verzamelde nieuwsberichten waren met name gericht op kooplieden, die verspreid door Europa hun internationale handelsnetwerk trachtten op te zetten. In 1540 werd in Antwerpen de eerste koopmansbeurs opgericht en in navolging hiervan ontstond het idee dat het delen van kennis economisch aantrekkelijker was dan het geheimhouden van informatie, iets wat tot dat moment de regel was geweest.
In het laatste kwart van de zestiende eeuw ontwikkelden Antwerpen en Keulen zich tot de eerste grote nieuwscentra in Noord-Europa. De val van Antwerpen in 1585 betekende dat de reguliere handgeschreven tijdingen uit Keulen, het strategisch tussen Noord- en Zuid-Europa gelegen knooppunt aan de Rijn, de belangrijkste bron van informatie vormden over de oorlog in de Lage Landen. De Nederlandstalige krant van de Zuid-Nederlandse emigrant Hendrik van Bilderbeek, die regulier verscheen en betrouwbare berichten bevatte uit met name Rome, Venetië en Keulen zelf, vond grif aftrek. Al in maart 1592 verzocht het hoogste staatsorgaan van de Republiek, de Staten-Generaal, om een soort abonnement op Bilderbeeks tijdingen en deed men in ieder geval tot na 1610 reguliere halfjaarlijkse betalingen voor ‘de advisen uut Italien ende Duytslandt’. Ook stedelijke autoriteiten, autonoom als ze waren in de federale Republiek, abonneerden zich op de kranten van Bilderbeek. Gevoed door politiek en economisch nieuws ontwikkelden vooral Den Haag en Amsterdam zich in Holland tot belangrijke informatiecentra. In 1617, één jaar voordat de eerste gedrukte krant zou verschijnen, noemde de Engelse koopman James Howell de stad Amsterdam al ‘een stapelmarkt van nieuws’.
De beslissing om de kranten niet meer handgeschreven maar in druk te gaan verspreiden betekende voor het manuscripte nieuws van de familie Bilderbeek het begin van het einde. Niet langer had zij het Nederlandstalige monopolie op internationaal nieuws. De gedrukte krant had tal van voordelen op de handgeschreven pers. Verse berichten konden sneller worden verspreid. En, qua vorm, betekende de standaardisering van informatie dat een breed publiek in potentie toegang had tot dezelfde informatie. Dit leidde tot een groei in de populariteit van de krant en tot een voorzichtige democratisering van het nieuws. Niet langer was informatie over de meest recente politieke ontwikkelingen voorbehouden aan een goed ingevoerde elite, maar nu kon eenieder met het vermogen tot lezen zich thuis of in de boekwinkel laten informeren over de stand van het land en de wereld voor het luttele bedrag van 1 of 2 stuivers. In Amsterdam was in de zeventiende eeuw ongeveer 60 procent van de mannen en 40 procent van de vrouwen alfabeet. Wat betreft opmaak, titel en inhoud waren de gedrukte couranten nauw verwant aan de handgeschreven tijdingen van Bilderbeek, maar hun bereik was veel groter. Hoewel voor de zeventiende eeuw helaas geen informatie beschikbaar is over oplagecijfers, lijkt, gezien de informatie over de oplagecijfers van ander drukwerk in de eerste helft van de zeventiende eeuw, een schatting van 1250 tot 1500 exemplaren voor de kranten van Van Hilten en Broer Jansz niet onredelijk, maar het blijft speculatief. In juni 1618 was de gedrukte krant dus weliswaar geen volledig originele innovatie, maar wel de start van een nieuw medium dat beeldbepalend zou worden in de ‘open’ discussiecultuur van de Nederlandse Republiek. Amsterdam werd, met dank aan de relatief vrije drukpers, niet alleen het nieuwscentrum van Nederland, maar ook van Europa.
Pioniers
De pioniers van de gedrukte pers waren Caspers zoon Jan van Hilten (1602-1655) en de Amsterdamse uitgever Broer Jansz (1579-1652), die in 1619 de Tijdingen uyt verscheyde Quartieren op de markt bracht. Beide mannen werkten op een steenworp afstand van elkaar. Van Hiltens winkel bevond zich in de Beursstraat, een van de kleine straatjes naast de Beurs aan de Dam. Broer Jansz maakte zijn kranten op de Nieuwezijds Achterburgwal, die nu de Spuistraat is. Ook tal van andere drukkers en uitgevers hadden hun winkels in de onmiddellijke omgeving van de Dam. De bedrijfsvoering van de beide pioniers verschilde op twee punten. Van Hilten wijdde zijn hele werkzame leven aan het maken en verspreiden van nieuws en experimenten met verschillende genres. Sommige gebeurtenissen in de kolommen van de krant vormden voor Van Hilten aanleiding om follow-ups te publiceren in de vorm van een nieuwskaart of een pamflet, genres die beter geschikt waren voor opiniëring dan de couranten die vooral feitelijk nieuws bevatten. Broer Jansz daarentegen was al langer actief als uitgever en boekhandelaar en bleef naast de krant ook altijd drukwerk produceren dat geen directe relatie had met de actualiteit. Ten tweede had Broer Jansz de beschikking over een eigen drukpers, terwijl Van Hilten zijn couranten tot 1646 liet drukken door loondrukkers, eerst door Joris Vezelaer en later door Jan Frederiksz Stam. Deze constructie had voor Van Hilten één belangrijk voordeel. Omdat de drukkerij van Vezelaer en Stam beschikte over twee persen en dus twee keer zo snel als Broer Jansz een volledige oplage kon produceren, kon Van Hilten het zich veroorloven een paar uur langer te wachten op het laatste nieuws, dat hij soms in een kleiner lettertype op de achterzijde van de courant opnam.
De couranten vormden voor beide pioniers de basis van hun bestaan. Vanaf 1618 tot de vroege jaren vijftig van de zeventiende eeuw produceerden Van Hilten en Broer Jansz elke zaterdag een gedrukte krant. Uiterlijk waren de twee kranten vrijwel identiek. De courant omvatte één vel papier dat aan beide zijden dicht was bedrukt. De kopij was in twee kolommen gezet, met de oudste berichten, dat wil zeggen het nieuws dat het langst onderweg was geweest naar Amsterdam, in de linkerkolom bovenaan.
In de Gouden Eeuw bereikte het nieuws de Republiek vooral vanuit een aantal grote knooppunten zoals Constantinopel, Rome, Venetië, Wenen, Parijs, Londen en Antwerpen. In de bulletins uit deze steden was al het regionale nieuws samengebracht. Met enige regelmaat moesten lezers van de kranten verschillende berichten naast elkaar leggen om een vollediger beeld te krijgen van wat er aan een buitenlands hof, op een slagveld of op zee was gebeurd. Op de achterzijde van de courant stond meestal halverwege de eerste of tweede kolom een horizontale streep, die het buitenlandse nieuws scheidde van de informatie die de courantiers door eigen nieuwsgaring, bijvoorbeeld door gesprekken met schippers op de kades in de havensteden, hadden verkregen. Bij deze ‘binnenlandse’ berichten werd geen plaats of datum vermeld, hetgeen suggereert dat het relatief vers nieuws was dat net binnengekomen was in de drukkerij. Beide kranten hielden tot de jaren vijftig vast aan hetzelfde stramien dat terugging tot de tijd van de handgeschreven kranten. Ook de vele opvolgers van de beide pioniers veranderden tot ver in de achttiende eeuw niets wezenlijks aan de vorm van de krant. Tijdgenoten zagen echter wel degelijk verschillen tussen de kranten van Jan van Hilten en Broer Jansz. De Courante uyt Italien, Duytslandt, &c. van Van Hilten werd door lezers in de zeventiende eeuw hoger aangeslagen dan de Tijdingen uyt verscheyde Quartieren van Broer Jansz. Een van de meest geëngageerde krantenlezers van de Gouden Eeuw, de regentenzoon en toneeldichter Pieter Cornelisz Hooft, kreeg tijdens de zomer op het Muiderslot de Amsterdamse kranten toegestuurd van zijn neef Joost Baek. Blijkbaar stuurde Baek hem vaker de Tijdingen van Broer Jansz toe dan de Courante van Van Hilten, want in augustus 1631 schreef Hooft aan zijn neef:
“Mijn swaegher […] deed mij gister lezen de loopmaeren van Vezelaer [= de Courante van Van Hilten] dien zij zeggen zinlijker te zijn als Broer van U.E. gemeenlijk komende. Doch gedraeghe mij tot U.E. oordeel. Altijds vinde in deze ijets dat d’ ander niet en melt.”
Zorgvuldig journalist
Ook getuigenissen van andere lezers en gebundelde collecties van kranten die zich nu nog in bibliotheken en archieven bevinden, suggereren dat de krant van Van Hilten in hoger aanzien stond dan die van Broer Jansz. Van Hilten was een zorgvuldig journalist, die indien mogelijk probeerde hoor en wederhoor toe te passen, die zijn berichten checkte en die niet bang was om toe te geven dat hij zich had vergist als voortschrijdend inzicht zijn berichtgeving van een week eerder had achterhaald. Hij trachtte zich bovendien te onderscheiden van zijn concurrent met veel eigen berichtgeving en extra edities bij belangrijke gebeurtenissen. Broer Jansz, die zich in het colofon van zijn krant helemaal onder aan de achterpagina voorstond op zijn verleden als ‘oudt Courantier in ’t Legher van sijn Princelijcke Excellentie’ (waarmee hij hoogstwaarschijnlijk stadhouder Maurits van Nassau bedoelde), was wat vaderlandsgezinder in zijn berichtgeving en had vooral oog voor goed nieuws vanuit het perspectief van de Republiek. Broer Jansz onderscheidde zich weer in positieve zin door berichten uit veel verschillende plaatsen in zijn kolommen op te nemen.
~ Esther Baakman & Michiel van Groesen
Boek: De krant. Een cultuurgeschiedenis
Ook interessant: Politieke prenten uit een opstandige tijd, 1880 – 1920