Leven met de dood in de klassieke Oudheid

3 minuten leestijd
Hades (Puto) volgens Agostino Carracci - cc
Hades (Puto) volgens Agostino Carracci - cc

Hoe gingen de Grieken en Romeinen in de Oudheid om met de dood? Die vraag staat centraal in het boek Sterven in stijl. Leven met de dood in de klassieke Oudheid (Ambo|Anthos, 2015) van dr. Anton van Hooff, emeritus hoofddocent klassieke geschiedenis aan de Radboud Universiteit Nijmegen.

Voor zijn onderzoek heeft Van Hooff vooral gebruikgemaakt van de vele overgeleverde epitafen (grafschriften) uit die periode. Deze grafschriften zijn zeer divers en lopen uiteen van een volstrekte ontkenning van een ‘leven na de dood’, tot een vast geloof in de opstanding van ziel en lichaam na het sterven.

Elysion en Hades

Over de dood gesproken: al vroeg was er sprake van de idee van een hemel en hel. In de werken van Homerus, zoals de Odyssee en de Ilias, is dat het paradijselijke Elysion enerzijds en de onderwereld met Hades, bij de Romeinen Pluto geheten, anderzijds. In de grafschriften uit de Oudheid komen veelvuldig verwijzingen naar deze oorden voor, met name naar Hades:

“In de grafinscripties, die meer dan literaire en filosofische teksten laten zien hoe mensen in de praktijk met de dood omgingen, wordt Hades (of Pluto) in vele toonaarden gegispt: hij wordt gehekeld als ‘kwaadaardig, smartelijk, liefdeloos, onoverwinnelijk, onverzadigbaar, dol op tranen.’ Deze verwijten komen voort uit de boosheid die op verdriet pleegt te volgen.” (16)

Vaas Persephone en Hades in de onderwereld. Bron: Wikimedia.
Vaas Persephone en Hades in de onderwereld. Bron: Wikimedia.

Onder godsdienstsociologen is een tijd gediscussieerd over de vraag wat in de Griekse mythologie eerder is ontstaan: de idee van een hemels Elysion, of de voorstelling van Hades’ onderwereld. De opvatting die het meest populair is, is dat het paradijselijke Elysion uit de oude Minoïsche cultuur stamde, terwijl de idee van Hades’ onderwereld later ontstond. Van Hooff reageert kritisch op deze discussie:

“Deze weinig zinnige controverse zal nooit tot een oplossing komen. Zij houdt gewoon geen rekening met de tegenstrijdigheden die in hiernamaalsvoorstellingen normaal zijn. De opvattingen over hemel en hel bij het christendom en de islam munten ook niet uit door eenduidigheid. Oud-Egyptische dodenboeken laten de gestorvenen zowel afdalen als opstijgen: de egyptoloog Henri Frankfort heeft deze logische discrepantie toegedekt met de formule ‘multiplicity of approaches’.” (19)

Diverse epitafen

Henri Frankfort (1897-1954)
Henri Frankfort (1897-1954)
In Van Hooffs boek komen epitafen in allerlei soorten voor, naar aanleiding van diverse overlijdensgevallen zoals een ongeluk, sterfte in het kraambed, suïcide, moord, of het overlijden van een jong kind. Ook baby’s en kleine kinderen kregen trouwens een grafsteen bij hun overlijden, soms zelfs een grafheuvel en beeld, zoals de volgende passage laat zien:

“Over deze te vroeg gestorven Asklepiodotos wierp vader Noëtos een welomheinde heuvel op en plaatste bij het graf een gepolijste en een ingekerfde afbeelding van het vijfjarige kind, zinloos genot voor de ogen.” (65)

De gemeenplaats dat de mens stof is en terugkeert tot stof, werd in meerdere grafschriften omgebogen in een hoopvolle boodschap. De doden spelen dan, aldus Van Hooff, met de mythe van de aardgodin Gaea, tot wie ze zijn ingegaan:

“Hier lig ik dode vrouw als stof. Maar als stof ook aarde is, als aarde een godheid is, ben ik een godheid, geen dode.” (125)

De ‘geboorte’ van zelfmoord

Interessant is, zoals veel meer in dit fraaie boek, het hoofdstuk waarin de auteur ingaat op de geboorte van het concept ‘zelfmoord’, waarbij met name de christelijke kerkvader Augustinus een rol had. Hij zorgde voor de christelijke taboeïsering van zelfmoord. In zijn strijd tegen de Donatisten, die van kliffen afsprongen om zo in de hemel te komen als martelaar, roerde Augustinus (354-430) als bisschop van Hippo (in het noordoosten van het huidige Algerije) het thema van de zelfmoord aan. Hij deed dit in zijn boek De civitate dei (Over de stad Gods) I, 17. Augustinus stelde hier: Qui se ipsum occidit, homicida est, vertaald: ‘Wie zichzelf doodt, is een moordenaar.’

Sterven in stijl. Leven met de dood in de klassieke Oudheid
Sterven in stijl. Leven met de dood in de klassieke Oudheid
Van Hooff:

“Zonder er een woord voor te hebben beschouwde de kerkvader eigendoding al als zelfmoord. Een passend woord had hij nog niet. Het vroegste christendom [vóór Augustinus’ tijd] was niet zo rigoureus ten aanzien van eigendoding geweest. Uit naastenliefde moest een christen wel zijn broeder afbrengen van die wanhoopsdaad. Zo redde de apostel Johannes nog net op tijd ene Zeuxis, ‘die van plan was zich op te knopen’. Na een dankgebed gaf Johannes aan Zeuxis de eucharistie.” (219)

De zeer uiteenlopende wijze waarop moderne mensen zich (al dan niet) met de dood verzoenen, zo eindigt Sterven in stijl, verschilt wezenlijk niet van de manieren waarop de Grieken en Romeinen zich rekenschap gaven van het levenseinde. Er is niets nieuws onder de zon, zou de Israëlitische koning Salomo geconcludeerd hebben.

Boek: Sterven in stijl – Leven met de dood in de klassieke oudheid

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 54.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×