Gedurende verscheidene decennia tot in 2002 verscheen bijna onafgebroken, eerst in de krant āDe Nieuwe Gidsā, nadien in āHet Volkā en vervolgens in de krantengroepen āDe Standaardā en āHet Nieuwsbladā, de stripreeks De avonturen van Nero & Co van de Vlaamse striptekenaar Marc Sleen.
Zie ook: Overzicht van stripboeken van Marc Sleen
Het fenomeen van het stripverhaal zoals we het nu kennen, waaide rond het einde van de jaren twintig van vorige eeuw via de zogenaamde āComicsā met figuren en personages zoals āSupermanā, āDe Man van Staalā en later āBatmanā, uit de Verenigde Staten over naar Europa, en dus ook naar onze contreien.
Vaak wordt echter enigszins ten onrechte HergĆ© (pseudoniem voor Georges Remi 1907-1983) aangeduid als de enige echte voorloper van het Belgisch stripverhaal. Zijn in 1929 verschenen stripheld āTintinā als supplement bij āLe VingtiĆØme SiĆØcleā was daar natuurlijk niet vreemd aan. Toch was het een nobele onbekende Vlaming, George Van Raemdonck (1888-1966), die via de krant āHet Volkā in BelgiĆ« het eerste Nederlandstalige stripverhaal introduceerde in 1921, namelijk: āBulletje en Bonestaakā.
Eigenlijk typerend voor BelgiĆ«, was ook de verschillende ontwikkeling van het stripverhaal in WalloniĆ« en Vlaanderen. WalloniĆ« opteerde, vaak louter omwille van puur economische- en verkoopsredenen, voor een Franstalig publiek en richtte zijn pijlen over de grenzen heen, voornamelijk naar Frankrijk. Succesvol op het eerste gezicht, want sommige Vlaamse striptekenaars zoals Berck van de stripreeks āSammyā en Eddy Ryssack verkozen resoluut om voor Franstalige uitgevers te werken. Daarnaast waren er echter ook zowel inhoudelijk, als qua stijl en ritme in beide landsdelen vrij grote verschillen merkbaar. Waar in Franstalig BelgiĆ« overduidelijk het accent werd gelegd op de artistieke vormgeving, opteerden de meeste Vlaamse striptekenaars voor het verhalend aspect.
Een meester bij dit laatste element in de geschiedenis van het Belgisch stripverhaal is ongetwijfeld Marc Sleen. Op een vaak ongeĆ«venaarde en virtuoze wijze heeft hij in niet minder dan 217 verschillende albums niet alleen vaak op een humoristische en soms ongebreidelde koldereske wijze de draak gestoken met bekende binnenlandse en buitenlandse politici en staatshoofden, maar maakte hij eveneens gebruik van de actualiteit om deze in zijn verhaallijnen te verwerken. Zo maakte hij bijvoorbeeld in het plot van zijn album āDe IJzeren Kolonelā uit 1956 gebruik van twee toenmalige zeer actuele gebeurtenissen zoals de Suez-crisis en de Hongaarse Opstand.
Zoals reeds aangehaald liet Sleen in zijn albums niet alleen vaak bekende Belgische politici opdraven zoals Camille Huysmans, Paul Vanden Boeynants en Willy De Clercq; maar ook internationale staatshoofden zoals bijvoorbeeld Idi Amin Dada, Saddam Hoessein, Fidel Castro en Boris Jeltsin ontsnapten niet aan zijn tekenpen. Dit alles maakt het natuurlijk meer dan interessant om de figuur van Marc Sleen en zijn verzameld werk eens van naderbij te bekijken.
Marc Sleen doorgelicht
Marc Sleen, pseudoniem en afgekort anagram van Marcel Neels, werd op 30 december 1922 in het Oost-Vlaamse Gentbrugge, nabij Gent, als zoon in een vrij welgesteld en katholiek gezin geboren. Net zoals HergƩ (de spirituele vader van Kuifje) en Willy Vandersteen (de spirituele vader van Suske & Wiske) ging de jonge Marc vrij snel bij de scouts waar hij onder meer zijn liefde voor dieren opvatte, die in tal van zijn verhalen later een niet onbelangrijke rol zou spelen.
Marc Sleen begon zijn carriĆØre in 1944 als cartoonist. Nadien versloeg hij met zijn tekenpen verscheidene jaren lang de Ronde van Frankrijk en was hij ook de geestelijke vader van āt Kapoentje, een kinderbijlage van de krant āHet Volkā. In diezelfde periode ontstonden ook tot groot jolijt van vele kinderen de De lustige Kapoentjes en De Avonturen van Piet Fluwijn en Bolleke.
Vanaf 1947 verscheen onder vorm van een dagelijkse verhaalstrip in de krant āDe Nieuwe Gidsā de voorloper van de avonturen van Nero & Co, namelijk De Avonturen van Detective Van Zwam. Het eerste verhaal kreeg als titel: Het geheim van Matsuoka. Hierin speelde de figuur van Nero slechts een ondergeschikte rol. Pas na enkele verhalen rond detective āVan Zwamā in de hoofdrol, werd Nero de centrale figuur in de verhaallijn.
Nero werd een ongezien succes in Vlaanderen. Zowel Nero als de meeste andere figuren uit de verhalen waren volkse antihelden, allen met zeer herkenbare menselijke trekjes, met hun goede karaktertrekken en gaven, maar ook met hun onhebbelijkheden en gebreken. EĆ©n en ander zorgde bij de lezers voor herkenbaarheid en de verhalen konden dan ook vrij snel op heel wat sympathie rekenen. Meer zelfs, de strips werden razendsnel enorm populair en zeer gretig gelezen, temeer omdat de zwart-wit kleurendruk op goedkoop papier werd gedrukt en de albums tegen een relatief goedkope prijs konden worden verkocht.
Marc Sleen had een grote voorliefde voor dieren. Hij trok ontelbare keren op safari en maakte in de jaren zeventig van vorige eeuw voor de toenmalige BRT verscheidene dierenreportages waarvan Allemaal Beestjes ongetwijfeld de meest bekende was. Ook in zijn verhalen komt deze voorliefde veelvuldig op het voorplan. Het is dan ook niet vreemd dat toen, in 1997, Marc Sleen door Koning Albert II tot ridder werd verheven, hij ervoor koos om in zijn wapenschild drie olifanten te laten opnemen.
In 1992 nam de toen 70-jarige Marc Sleen de tekenaar Dirk Stallaert in dienst, die vanaf dat moment de nog steeds door Sleen bedachte verhaallijnen van Nero uittekende. De albums vanaf die periode zijn, zeker door de ietwat andere tekenstijl van Stallaert, technisch gedetailleerder en hebben vaak ook een groter ruimtelijk perspectief. Uiteindelijk, in 2002, vond Sleen het stilaan welletjes en zette hij definitief een punt achter zijn carriĆØre. Het album Zilveren tranen, waarin zowat alle slechteriken uit de Nero-verhalen gezamenlijk samenspannen om Nero uit de weg te ruimen, was dan ook zijn laatste, want net zoals HergĆ© wenste Marc Sleen niet dat iemand anders zijn werk zou verder zetten.
Zijn ander werk onder de loep
Van cartoonist en verslaggever in humorvolle pentekeningen over de Ronde van Frankrijk tot tekenaar in dagelijkse korte verhaalstrips in kranten ontpopte Sleen zich tot een ongekend tekengenie vol humor, diepliggende filosofische ideeƫn overgoten met kolder en kwinkslagen. Hij had immers al vrij snel in de gaten dat vooral bij de eigenlijke stripverhalen zijn ware roeping lag.
Naast de Nero-verhalen tekende hij tot in 1967 nog een heleboel andere reeksen. Een kort overzicht:
- Piet Fluwijn (van 1944 tot 1945)
- De Avonturen van Neus (van 1944 tot 1945)
- Tom & Tony (van 1945 tot 1946)
- Piet Fluwijn en Bolleke (van 1945 tot 1965)
- Pollopof (van 1946 tot 1952)
- Stropke en Flopke (van 1946 tot 1950)
- De Lustige Kapoentjes (van 1950 tot 1965)
- Doris Dobbel (van 1950 tot 1967)
- Joke Poke (van 1950 tot 1951)
- Stropke (van 1950 tot 1952)
- Fonske (van 1951 tot 1960)
- Octaaf Keunink (van 1952 tot 1965)
Op de reeks āDoris Dobbelā na, besloot Sleen echter om vanaf 1965 zich nog uitsluitend toe te leggen op stripverhalen met Nero als centrale held. Vanaf dat moment verschijnen ook voor het eerst de avonturen van Nero onder vorm van kleurenalbums.
Invloed & Stijl
De strips van Marc Sleen zijn zowel door generaties Vlaamse kinderen als door menig volwassene steeds bijzonder goed onthaald. Zijn ironische, humoristische en vaak anarchistisch getinte strips waren vrijwel uniek. Kinderen konden er zich probleemloos in vinden, maar de vele onderliggende knipoogjes naar de politieke wereld in binnen- en buitenland maakten dat ook volwassenen ze met plezier lazen. In het algemeen kan men dan ook stellen dat zijn verzameld werk zonder meer een mooi beeld geeft van zestig jaar naoorlogse Vlaamse geschiedenis.
In zijn beginjaren werd zijn tekenpen nogal ānolens volensā fel āgekleurdā door de katholiek getinte kranten waarvoor hij werkzaam was. Communisten en socialisten moesten het ontgelden en werden voorgesteld als de baarlijke duivel. (zie bijvoorbeeld ‘De Hoed van Geraard de Duivel’). Later, toen zowel zijn talent als zijn bekendheid een voorbeeld werden voor menig beginnende striptekenaar, kon Marc Sleen zich veroorloven in zijn verhalen een meer neutrale politieke koers te varen.
In tegenstelling tot de meeste andere striptekenaars van zijn generatie, heeft Marc Sleen echter nooit de figuren van zijn strips voor commerciƫle of merchandising doeleinden laten gebruiken. Dit maakte dat zijn oeuvre ook nooit echt is doorgebroken in het buitenland. Daardoor is zeker Nero in zekere zin nog Vlaamser en volkser dan Suske en Wiske, hoewel beiden natuurlijk, elk op hun eigen vlak, tot het Vlaams cultureel erfgoed behoren.
Daarnaast heeft zijn typische stijl zonder meer heel wat andere striptekenaars beĆÆnvloed zoals Kamagurka, Urbanus en Mehro om er maar een paar te vermelden.
De typische ‘wafelenbak’
Uiteraard is Marc Sleen met zijn stripheld Nero onverbrekelijk verbonden met de typische gigantische (Brusselse?) wafelenbak die zowat elk verhaal van Nero afsluit. Het is als het ware een signatuur van Sleen en tegelijkertijd is dit familiegebeuren tussen de striphelden ondertussen uitgegroeid tot een stereotiep beeld inherent aan de āAvonturen van Nero & Coā, in zoverre zelfs dat de Belgische Posterijen er zelfs een heus postzegelvel over hebben uitgebracht. Natuurlijk stelt zich de vraag waarom Sleen dit immer wederkerend gegeven gebruikt om zijn verhalen af te sluiten. Volgens de striptekenaar zelf is de uitleg zeer simpel: zijn moeder bakte immers bij ieder bijzondere gebeurtenis stapels wafels. In de Nero-verhalen wordt deze jeugdherinnering door Marc Sleen dan ook opnieuw gevisualiseerd om ook hier het āhappy-endā van het verhaal te benadrukken.
Geesteskinderen van Marc Sleen in het straatbeeld
In verscheidene steden in BelgiĆ« werd hulde gebracht aan Marc Sleen door sommigen van zijn geesteskinderen te vereeuwigen in een beeldhouwwerk. Zo werd onder meer in 1991 in Turnhout een standbeeld onthuld van Neroās briljante zoon āAdhemarā. Enkele jaren later, in 1994, kreeg Nero zelf rechtover het voormalige oude tramstation te Hoeilaart zijn eigen standbeeld. Maar ook aan onze Belgische kust, op de dijk in Middelkerke, prijkt een standbeeld van Nero.
De enigszins maffe en opvliegende piraat Abraham Tuizentfloot, die in menig verhaal van Nero gevaarlijk rondzwaaid met zijn kromzwaard onder het slaken van zijn stopwoordje āahaā, kreeg dan weer een standbeeld in Wuustwezel in de provincie Antwerpen. Meneer Pheip, de met een rijkelijk getekende walrussnor getekende pantoffelheld en niet echt snuggere echtgenoot van Madam Pheip die in de verhalen van Nero uit een pijp āfleur de matrasā rookt, heeft dan weer zijn bronzen evenbeeld in Moerbeke-Waas. Naast standbeelden zijn er natuurlijk ook nog de stripmuren in diverse steden waarop de helden uit de stripalbums van Marc Sleen prijken.
Zeker bekend is de muurtekening aan het Sint-Goriksplein in Brussel. Op deze stripmuur herkennen we beneden op de voorgrond niet alleen de kinderen Petoetje en Petatje, Neroās geniale zoon Adhemar, maar ook Piet Fluwijn en Bolleke, hoofdpersonages uit een andere kinderreeks van Marc Sleen. Verder is er natuurlijk de laatste afstammeling van Jan Breydel, de frituuruitbater Jan Spier, die zowat alle hoofdpersonages uit de Avonturen van Nero omhoog tilt: detective Van Zwam zit er wat troosteloos bij, terwijl Madam Pheip eigenaardig genoeg blijkbaar onder impuls van de huidige anti-rokersliga geen pijp rookt. Nero zelf graait speels naar vogels, terwijl Abraham Tuizentfloot vanuit de top van de boom op het eerste gezicht weeral een dolle frats voorbereid.
Minder bekend is dat ook in Hasselt tegenover het begijnhof een reuzengrote muurschildering prijkt waarop zowat alle personages uit de stripalbums van Nero zijn hernomen.
De bekroning
In 1993 kreeg Sleen de āGouden Adhemarā als blijk van waardering voor zijn ganse carriĆØre, maar de echte bekroning voor zijn tekentalent kwam er onmiskenbaar een jaar geleden toen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest het volledig archief van de stripauteur opkocht voor zowat 725.000 euro, samen met een voormalige pand in de Zandstraat, waar eens de drukkerij van de krant āDe Nieuwe Gidsā was ondergebracht en waar eigenlijk het āDagbladverschijnsel Neroā ontstond.
De āStichting Marc Sleenā (zie www.marc-sleen.be) zoals het nieuwe museum heet is gehuisvest rechtover het Belgisch Centrum voor het Beeldverhaal (zie www.stripmuseum.be). Een betere ligging is dus ook vrijwel ondenkbaar. In dit Marc Sleen museum zullen uiteraard niet alleen alle stripalbums van Nero te bekijken zijn, maar ook zowat het volledige oeuvre van de striptekenaar, zijnde enkele tienduizenden cartoons, tekeningen en spotprenten. Marc Sleen, tekende tijdens zijn lange carriĆØre immers niet alleen de Nero albums maar eveneens, naast de al vermelde reeksen, ook tal van karikaturen over politici, sporthelden en volkse figuren.
De striptekenaar overleed op zondag 6 november op 93-jarige leeftijd.
Meer stripgeschiedenis
Overzicht van stripboeken van Marc Sleen
Documentaire over Marc Sleen
Oorspronkelijk gepubliceerd op 14 mei 2010