Marten Douwes Teenstra, een Groningse Multatuli

Reiziger, schrijver en abolitionist
5 minuten leestijd
Marten Douwes Teenstra
Marten Douwes Teenstra

Dat ook Groningen tot over zijn oren betrokken was bij de slavernij is dankzij diverse publicaties intussen genoegzaam bekend (zie kader)1. Maar al vroeg klonken er ook tegengeluiden. Een van de luidste stemmen was van de boerenzoon Marten Douwes Teenstra (1795-1864) die in Nederlands-Indië en Suriname gewerkt had. Deze schrijver te Ulrum ontwikkelde zich tussen 1833 en 1864 tot een vooraanstaande abolitionist. Lang voor het invloedrijke boek De negerhut van Oom Tom van de Amerikaanse Harriet Beecher Stowe (1852) en de Max Havelaar (1860) van Multatuli, hekelde Teenstra’s scherpe pen de onmenselijke slavernij en richtte hij adressen aan de overheid om afschaffing te bepleiten.

Dat valt allemaal te lezen in het boekje En toch zal ik – de rol van MD Teenstra bij de afschaffing van de slavernij. Strijder van het eerste uur dat eind april in Ulrum – waar anders? – werd gepresenteerd. Schrijver is Jaap Tuma die – met veel anderen – ook tekent voor een expositie over deze plaatsgenoot, die tot en met 1 juli in het dorp te zien is. Het boek telt zo’n tachtig pagina’s en biedt een mooie inleiding op het fenomeen Teenstra. Gedichten en illustraties completeren de tekst. In de bijlage staat een petitie uit 1860 aan de Heeren Leden van de Tweede Kamer der Staten Generaal. Het is Teenstra ten voeten uit.

Landbouwcrisis

Marten Douwes Teenstra kwam uit een familie met pit. Grootvader Marten Aedsges, vader Douwe Marten en oom Aedsge boerden in de vruchtbare uiterwaarden langs het Reitdiep in Noord-Groningen en waren succesvolle vernieuwers. Als verlichte boeren geloofden ze in onderwijs, wetenschap, voorlichting en democratisering. Ze waren patriot, lieten hun vee inenten en waren actief in de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen. Als doopsgezinden waren ze nogal rekkelijk in de leer. Hun natuurkundige experimenten boezemden bijgelovige boeren grote angst in. Hun faam was zo groot dat de bijdehante Hollandse wandelaars, Jacob van Lennep en Dirk van Hogendorp, de familie in 1823 opzochten voor een bezichtiging van hun grote modelboerderijen. Ze troffen het niet, Douwe was net overleden.

Boerderij Arion, Den Andel. Gemeente Het Hogeland
Boerderij Arion, Den Andel. Gemeente Het Hogeland (CC BY-SA 3.0 – Hardscarf – wiki)

Marten Douwes Teenstra – derde generatie, zoon van Douwe – was dus met een gouden lepel in de mond geboren. Hij kocht voor veel geld een grote boerderij, Arion, en schijnbaar kon niets een enerverend leven in de weg staan. Maar… het zat tegen, een enorme landbouwcrisis gooide roet in het eten. Namens zo’n 1900 boeren vraagt hij in 1824 – hij is dan negenentwintig – in een petitie aan de Koning om beschermende maatregelen en voor zichzelf een positie op Java. Hij vertrekt op 22 november van dat jaar, vrouw en kinderen blijven achter. Twee jaar later is hij terug, een illusie armer, en verkoopt noodgedwongen de boerderij. In 1828 zijn er nieuwe kansen. Hij werkt zes jaar in Suriname als landbouwkundige en inspecteur. Hij sticht er zelfs een tweede gezin en krijgt er twee kinderen. Zijn vrouw en vijf Groningse kinderen weten van niets. In 1834 komt hij terug.

In dat jaar breekt in Ulrum de pleuris uit: de steile dominee Hendrik de Cock breekt met de Hervormde Kerk en sticht een eigen kerk. De regering neemt het hoog op en laat militairen inkwartieren bij de afgescheidenen. Het zijn barre tijden. Teenstra schrijft onder pseudoniem een ‘opruiend pamflet’ over de Cocksianen, aldus Jaap Tuma. Het wordt hem in Ulrum en omgeving niet in dank afgenomen.

Groningen en de slavernij

Een paar jaar terug onderzocht een team historici de ‘sporen van het slavernijverleden in Groningen’. Ze publiceerden een Gids voor Stad en Ommeland met daarin een stadswandeling en vier fietsroutes. Zo legden ze de netwerken van de slavenhandel bloot. De Groningse van de West-Indische Compagnie, was opgericht in 1622 en had 1/9 van de stemmen in het bestuur van deze Compagnie. Rijke jonkers, kerken, stadsbestuurder en kooplui investeerden in de slavernij. Maar ook toeleveranciers, schippers en gewone werklieden profiteerden.

Onze broederen

Na 1834 wordt Marten Douwes schrijver. In liefst vier boeken stelt hij bijgeloof, waarzeggerij en toverij aan de kaak. Maar zijn belangrijkste thema is de strijd tegen de slavernij. In Kaapstad – waar hij in 1825 onderweg naar Java door ziekte een tijdje verblijft – ziet hij hoe slaafgemaakten worden behandeld:

“Erger, ja veel erger, dan de beesten bij ons, behandelt men deze arme inboorlingen des lands. Christenen! (…) Steekt de hand in uwen boezem en ziet op uwe slaven met meer medelijden neder! Zijn zij niet onze natuurgenooten? zijn zij ook onze broederen niet? zijn zij met ons geene kinderen van één en denzelfden God en Vader?”

Adres van M.D.Teenstra aan de Tweede Kamer, afgedrukt in de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant van 1 juli 1845
Adres van M.D.Teenstra aan de Tweede Kamer, afgedrukt in de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant van 1 juli 1845 (Delpher)
Slaafgemaakten worden verkocht en gezinsleden wreed gescheiden. Christenen die zo optreden noemt Teenstra ‘Monsters, minder dan honden, wreeder dan tijgers’. Ook op Java maakt hij het nodige mee, zoals de aanleg van de grote Postweg en het neerslaan van een bloedige opstand. Beide kosten talloze slachtoffers. De ‘Hollanders zuigen het land uit’, schrijft hij.

Maar vooral de zes jaren in Suriname vormen hem. Teenstra bereist het hele land en beschrijft de plantages in detail. Ook de Antillen bezoekt hij. In 1833 is hij getuige van de schokkende executie van een drietal gevluchte huisslaven, Cojo, Mentor en Present, die brand hebben gesticht in Paramaribo. Hun straf is de brandstapel. Teenstra’s verslag ervan is het Surinaamse gouvernement niet welgevallig. Op 6 juni 1834 volgt ontslag. Terug in Nederland roept hij in zijn boeken en een tiental petities de Nederlanders en de overheid op tot actie.

‘Zegt niet, wat kan ik er aan doen: mijne stem is niet meer dan een drup in de Oceaan, goed, maar vele druppels kunnen den grond vruchtbaar maken en goede vruchten doen geven’.

Zo ontwikkelt Teenstra zich tot een Groningse Multatuli. Als succes rond 1860 in zicht lijkt, vraagt hij de regering om de slaafgemaakten een redelijke vergoeding te geven en het staatstoezicht goed te regelen.

Shockeren

Na lezing van dit boekje blijven er wel wat dingen schuren. Zo meldt het voorwoord dat Teenstra over allerlei onderwerpen wel wat te zeggen had, ‘hier en daar ‘gejat’ en volgens critici ‘onzorgvuldig’. Het is een kwalificatie die helaas onweersproken blijft. De Surinamer Theodorus Waaldijk wees er in zijn dissertatie in 1959 juist op dat Teenstra zijn aanklachten tegen de slavernij onderbouwde door minutieus feiten te verzamelen.2 Ander punt: Waaldijk zag in Teenstra’s confronterende stijl een keuze, de Groninger wilde shockeren en iets teweeg brengen. Een keuze dus en niet zozeer ingegeven door frustratie of door wat het boekje ‘cynisme’ noemt en ‘het overal tegen aan willen schoppen’.

En toch zal ik - Jaap Tuma
En toch zal ik – Jaap Tuma
Tenslotte, er blijven allerlei vragen liggen. Hoeveel weerklank kreeg Teenstra eigenlijk? Was hij een solist of werkte hij nauw samen met anderen? Dat de Surinaamse activist Anton de Kom zich in de jaren dertig mede op Teenstra’s ‘godvruchtig’ werk beriep, wijst in elk geval op een lange doorwerking.3

Kortom, Jaap Tuma schreef een bijzonder verhaal over een man die fel opkwam voor de mensenrechten van de slaafgemaakten die hij in zijn jonge jaren zag lijden. De aandacht voor Teenstra is meer dan terecht. Wat voor de excuses van het kabinet voor de slavernij geldt, namelijk geen eindpunt, maar komma, is ook geldig voor deze afschaffer en strijder: wat mij betreft is het tijd voor een complete biografie over deze Groningse Multatuli.4

Boek: En toch zal ik – Jaap Tuma

Bronnen

1 – Margriet Fokken, Barbara Henkes, Sporen van het slavernijverleden in Groningen, Gids voor Stad en Ommeland, Groningen (zj)
2 – Eugenius Theodorus Waaldijk, Die Rolle der niederländischen Publizistik bei der Meinungsbildung hinsichtlich der Aufhebung der Sklaverei in den westindischen Kolonien, München 1959
3 – Anton de Kom, Wij slaven van Suriname, Amsterdam, 2022
4 – Willem Ellenbroek sprak in zijn ‘Het bijgeloof van het driest gemeen te Ulrum’ in de Volkskrant van 31 december 1975 van de Groningse Max Havelaar.

Historicus en voormalig docent communicatie aan de Hanzehogeschool Groningen, Instituut voor Communicatie en Media. Hij publiceert al enkele jaren boekrecensies op Historiek.

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 54.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×