Mogok lig in een min of meer verloren dal in het huidige Myanmar, dat eens een jachtterrein voor bloeddorstige rovers en wilde dieren was. Buitenlanders hadden hier lange tijd geen toegang en het waren vooral avonturiers en zwarthandelaren die door deze uithoek werden aangetrokken. Ondertussen is het echter ook voor toeristen mogelijk geworden om deze streek te verkennen. Midden in de jungle gelegen herbergt Mogok echter een schat die lang verborgen werd gehouden, een van de meest waardevolle edelstenen, namelijk de felbegeerde robijn.
Sinds mensenheugenis wordt er al gezocht naar robijnen, maar slechts weinigen is het winnende lot gegund en als het ze gelukt is verraden ze het aan niemand. Dan houdt men de plaats geheim waar de robijnen gevonden is. De edelstenen staan synoniem voor koninklijke macht, want het waren alleen de zuiverste robijnen die de kronen van de Birmaanse vorsten sierden, of de tulbanden van de maharadja’s in India, de emirs in Arabië of de sultans in Perzië. En al die robijnen kwamen uit Mogok. Deze regio met zijn weerspannige bevolking moest eeuwenlang vijandelijke invasies doorstaan. In de dertiende eeuw bezette het volk van de Shan, afkomstig uit het noorden van Birma, dit gebied. Zij werden vervolgens verdreven door de Birmaanse koningen omdat die aanspraak meenden te maken op de rijkdommen van het Mogokdal. In de negentiende eeuw waren het de Britten in hun niet aflatende pogingen hun imperium uit te breiden. En in 1962 tenslotte bracht de militaire junta de streek onder haar controle.
Een gewilde bodemschat
Vijftien kilometer ten oosten van Mogok rijst de berg Pingu Taung op, bijgenaamd de ‘spinnenberg’. Volgens een plaatselijke legende waakte hier een reusachtige spin over de grootste robijn ter wereld. Het was louter toeval dat de Shan dit fabuleuze exemplaar wisten te vinden. Zo’n achthonderd jaar geleden zagen jagers raven boven de berg vliegen die rode stenen in hun snavels hadden, waarvan ze aanvankelijk dachten dat het vlees was. Ze schonken de stenen aan hun prinsen, die er al snel achter kwamen hoe waardevol ze waren. Zo zouden volgens de overlevering de robijnen ontdekt zijn.
Toen de Birmaanse koningen hier lucht van kregen belegerden ze Mogok en namen de bodemschat van de Shan in bezit. Vanaf die tijd beschouwden ze de mijnen, inclusief de arbeiders, als hun persoonlijk eigendom en hielden er een waar schrikregime op na. Een koninklijk edict uit de zestiende eeuw legde zelfs vast dat robijnen van een bepaalde grootte of waarde het exclusieve bezit van de Birmaanse kroon waren.

Mandalay
Drie eeuwen lang handhaafden deze vorsten, de een nog roofzuchtiger dan de ander, hun gezag over het dal. Ze noemden zich zelfs ‘heersers van de robijnen’ en gebruikte deze voor pronkvolle sieraden. De plaatselijke bestuurders hielden toezicht op de winning en als het om een koninklijke mijn ging stuurden ze de stenen zelfs direct naar hun vorst. Maar ook als de mijnen in het bezit waren van de inheemse bevolking moest deze de mooiste exemplaren afstaan. De zuiverste robijnen uit Mogok kwamen zo tot de negentiende eeuw terecht in de hoofdstad Mandalay, waar tegenwoordig weliswaar geen vorst meer resideert maar dat nog altijd een religieus centrum is. Een vier meter hoog Boeddhabeeld wordt hier tot op de dag van vandaag door pelgrims vereerd door er velletjes bladgoud op aan te brengen.
Engelse provincie
Zoveel rijkdom wekte ook de belangstelling van de grote koloniale mogendheden Engeland en Frankrijk. De Fransen probeerden vergeefs om de mijnen onder hun controle te brengen en toen de Britten dat vernamen vielen ze vanuit India het hoogland van Birma binnen om de regio rond Mogok te bezetten. Dat lokte fel verzet uit onder de plaatselijke mijnwerkers. Zij spanden samen met de aanhangers van de afgezette koning die in ballingschap in India leefde. Deze strijd heeft de nodige Britse militairen het leven gekost, waarvan de kruisen op een aantal begraafplaatsen nog getuigen. De gevechten speelden zich vooral af langs de enige weg die in de koloniale tijd toegang bood tot Mogok en waarop de konvooien door verzetsstrijders en rovers werden aangevallen. Door deze hinderlagen werd het steeds moeilijker om er goederen over te transporteren, vooral als het om robijnen ging.
Nadat ze de regio uiteindelijk gepacificeerd hadden richtten de Britten de Ruby Mine Company op om de handel in robijnen onder controle te brengen. Deze confisqueerde de plaatselijke mijnen en verplichtte de bevolking om voor haar te gaan werken. Alle robijnen die ze vonden moesten worden afgestaan aan de onderneming, die op haar beurt de mijnen moderniseerde door elektriciteitsleidingen en wegen aan te leggen. Daardoor veranderde Mogok langzaam in een kleine Engelse provincie, waar zich ook families vestigden die er niet alleen huizen lieten neerzetten, maar ook clubgebouwen met tennisbanen. Het staat nog altijd bekend als de English Quarter, waarvan ook het postkantoor, de kerk en een aantal bestuursgebouwen bewaard zijn gebleven. Voortdurend stelden de Britten alles in het werk om bedrog door de mijnwerkers te verhinderen. Ze namen voorzorgsmaatregelen door zelf aanwezig te zijn bij het zeven van de stenen en de arbeiders maskers te laten dragen zodat ze geen edelstenen in hun mond konden verbergen.