Het nationalisme zoals dat ontstond in West-Europa, is gebaseerd op de gedachte dat een unieke groep van mensen het recht heeft op een zelfstandig bestaan binnen een bepaald territorium. Twee vormen van nationalisme zijn te onderscheiden. De eerste – het liberaal-democratisch nationalisme – is die welke wortel schoot in de traditionele monarchieën (Frankrijk, Engeland) onder invloed van de Verlichting. De tweede – het romantisch-nationalisme – sproot voort uit de Romantische beweging die opkwam in de negentiende eeuw als reactie op de Verlichting en stoelt op irrationele opvattingen over een veelal als roemrucht afgeschilderd verleden waarin de groepsidentiteit allang zou hebben bestaan.
Engeland is hèt voorbeeld van een rationeel-nationalistische staat die al in de dertiende eeuw over de Magna Carta beschikte en waarbinnen de elite toen al notie had van de rechten van de freeborn Englishman. Waar de edelen hun krachten bundelden en via een parlement druk konden uitoefenen op de monarch.
Meer algemeen: in West-Europa doemde de term ‘natie’ op als collectieve aanduiding van de elite, klein in omvang, maar rijk aan privileges die zij ontwrongen aan de macht van de vorst in ruil voor hun loyaliteit. Later, toen de West-Europese monarchieën groeiden in kracht en omvang, groeide ook de invloed van de stedelijke middenklasse die op haar beurt in ruil voor haar economische bijdrage aan het land, en waarvan vooraanstaande leden een bestuurlijke positie verwierven.
In de achttiende eeuw deed de Verlichting haar invloed gelden en ontwikkelden monarchen zich tot ‘verlichte despoten’, vorsten die tegemoet kwamen aan de wensen van hun onderdanen en tal van materiële en immateriële veranderingen introduceerden. Het was echter de aristocratische ‘natie’ die de volledige ontplooiing van het verlichtingsdenken in de weg stond. De belangen van de gepriviligeerde elite botsten namelijk met die van de burgers. Om die situatie te doorbreken ontwierpen de verlichtingsfilosofen onder aanvoering van John Locke nieuwe ideeën over de ‘natuurlijke’ rechten van leden van de samenleving: vrijheids- en eigendomsrechten. Het liberalisme zag het licht, dat op haar beurt het concept voortbracht van de democratie. Maar liberalisme en democratie veronderstellen geen beperking van de ‘natie’ tot elitaire kringen, daartoe behoren volgens deze concepten ook gewone burgers.
Franse Revolutie
In Europa was het de Franse Revolutie waarmee zeer geprononceerd ideeën over onvervreemdbare rechten van de burger en de soevereiniteit van het volk in praktijk werden gebracht. Staatsgrenzen werden onschendbaar verklaard en alle burgers binnen die grenzen behoorden voortaan tot de natie. Identiteit en belangen van de inwoners en staat vielen vanaf dat moment samen. Het revolutionaire Franse bewind dat het voortbestaan van de natie door andere Europese mogendheden in gevaar zag komen, gebruikte haar nationalistische ideologie om de krachten van de staat te bundelen en via de levée en masse een leger te creëren doordrenkt van patriottisme.
Gedurende de Revolutionaire en Napoleontische Oorlogen verspreidde dit gedachtegoed zich over West-Europa, maar het riep ook anti-Franse sentimenten op in landen waarin zich eigen vormen van nationale identiteit ontwikkelden. Engeland, Pruisen, Rusland en het Habsburgse keizerrijk maakten naar Frans voorbeeld gebruik van de ontluikende patriottische sentimenten om zich te wapenen tegen de revolutionairen. Direct na Napoleons nederlaag bij Waterloo ondernamen de overwinnaars tijdens het Congres van Wenen (1814-1815), onder aanvoering van de Oostenrijkse staatsman Klemens von Metternich, maatregelen om de revolutionaire zondvloed een halt toe te roepen. De daaruit voortvloeiende repressieve maatregelen konden echter niet voorkomen dat liberale, democratische en nationalistische ideeën verder doordrongen tot het bewustzijn van de bevolking. Een groeiend besef van nationale identiteit dat pas goed wortel schoot met de opkomst van de Romantische Beweging.
De Romantische Beweging was een reactie op het rationalisme en materialisme van de Verlichting die zij verweet veroorzaker te zijn geweest van het repressieve karakter van de na-oorlogse periode. Romantici wezen het verlichtingsdenken af en zochten hun heil in de verheerlijking van een mythisch, vaak middeleeuws, verleden waarin verschillende groepen van mensen hun ‘natuurlijke’ gevoelens konden uiten zonder besmet te zijn door vreemde invloeden. Een verleden dat goed was en de moeite waard om naar terug te verlangen en om te herstellen. Het waren dergelijke sentimentele concepten waaraan de romantische nationalisten van de negentiende eeuw hun identiteit ontleenden.
Voorbeeld daarvan is Spanje dat aan het begin van de negentiende eeuw de Onafhankelijkheidsoorlog voerde tegen Napoleons bezettingsleger. Dit verzet wakkerde saamhorigheid aan onder de Spanjaarden die leidde tot de geboorte van de natie. De basis ervan moest een nieuwe grondwet zijn waarin de natie, de Spaanse identiteit, gedefinieerd zou worden in termen van de fundamentele rechten en een ‘liberale bestuur’ die het Spaanse volk al zou hebben genoten voordat de Moren in 711 binnenvielen. Spanjaarden leefden volgens deze mythe destijds in een christelijke (lees rooms-katholieke) ‘heilstaat’ waaraan de Moren een eind hadden gemaakt. Nu diende het werk van de christelijke monarchen, die het christelijk erfgoed op de Moren hadden ‘heroverd’ tijdens de Reconquista bekroond te worden met het herstel van de oude waarden in de jonge natie. Tijdens de oeverloze discussies over de Spaanse grondwet van 1812 dook het begrip liberalismo voor het eerst op dat later zijn weg vond in andere talen.
Geïdealiseerde culturen
Romantici koesterden dus geïdealiseerde, ‘authentieke’ culturen uit het verleden, waaraan zij een etnisch bewustzijn ontleenden. Elke etnische groep kon bogen op een historie die de leden ervan getooid had met een eigen karakter en een gevoel een thuis te hebben, een eigen vaderland. Dat impliceerde collectieve, onvervreemdbare rechten zoals het bepalen van de eigen toekomst, het opkomen voor de eigen cultuur en uniciteit, zowel in politiek als territoriaal opzicht. Dit denken sloot naadloos aan bij liberaal-democratische idealen als zelfbeschikkingsrecht, volkssoevereiniteit en territoriale onschendbaarheid en versterkte het door de Verlichting geïnspireerde nationalisme met een krachtig emotioneel geladen etnisch bewustzijn. Daar kon de monarchale repressie uit de periode na Wenen niet tegenop.
In landen met een bevolking die vanuit etnisch oogpunt relatief homogeen waren, zoals bijvoorbeeld in Frankrijk, voltrok de integratie van etnisch en nationaal bewustzijn zich zonder veel kleerscheuren, maar daar waar rijken conglomeraten waren van etnisch verschillende volkeren, zoals dat in het Habsburgse rijk het geval was, liep het anders. Daar won het belang van de etnische waarden het van de loyaliteit aan de monarch, aan de staat en konden deze eerst volledig tot hun recht komen in een eigen thuisland. Voor de Balkanvolkeren lag het nog wat anders, daar botste het ontluikende etnocentrisme met de Ottomaanse bestuursstijl waarin nationalisme een volstrekt onbekend concept was.
Lees ook: Nationalisme – patriottisme – chauvinisme
…of: Toen nationale trots nog heel gewoon was
Bronnen ▼