Recent is alweer de 29e aflevering verschenen van de bundelserie Kroniek 1914-1918 (uitgeverij Aspekt, 2014) van de Stichting Studiecentrum Eerste Wereldoorlog. Het laatste deel besteedt veel aandacht aan de mobilisatie en het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, en is overwegend geschreven door jonge historici.
Oudgediende Hans Andriessen (1937) opent de bundel met een artikel over de algemene Russische mobilisatie aan het begin van de Eerste Wereldoorlog. Rusland was, vóór Oostenrijk-Hongarije en Duitsland, het eerste land dat in juli 1914 mobiliseerde. Andriessen gaat in zijn bijdrage in op de geheime Frans-Russische militaire conventie, die vanaf augustus 1891 vorm kreeg.
Agressief militair pact
De conventie was een agressief pact tussen Rusland en Frankrijk. In artikel 2 werd vermeld dat de mobilisatie van een van de Triple Alliance-landen (Oostenrijk-Hongarije, Duitsland en Italië) voldoende zou zijn, voor zowel Frankrijk als Rusland, om meteen tot mobilisatie over te gaan. Dit zonder voorafgaand overleg. In een volgend artikel werd gesteld dat er meteen tot de aanval overgegaan zou worden richting Duitsland, zodat dat land zich dan tegelijk op twee fronten – het oosten en het westen – zou moeten verdedigen.
Andriessen, die de alleenschuld van Duitsland voor de Eerste Wereldoorlog overtuigend nuanceert, schrijft vervolgens:
“Het significante van deze artikelen is wel, dat de mobilisatie van slechts één der Driebond-landen al voldoende zou zijn voor Rusland en Frankrijk om niet alleen zelf eveneens te gaan mobiliseren, maar daarna ook onmiddellijk de aanval te openen, niet op Oostenrijk als dat land had gemobiliseerd, niet op Italië als dat land tot mobilisatie zou overgaan, maar op Duitsland, de belangrijkste bondgenoot van Oostenrijk-Hongarije, zelfs als Duitsland zelf nog niet gemobiliseerd zou hebben. Met deze twee artikelen schiep men zichzelf een kader van waaruit men altijd wel een reden zou kunnen vinden om de strijd te starten.” (16,17)
Verdacht van oorlogsmisdaden
Boeiend is verder, onder meer, de bijdrage van James Scharink (1987), geschiedenisdocent op het Pentacollege in Molenwatering. Hij zoomt, in een artikel dat is gebaseerd op zijn bachelor thesis, in op de reactie van de Nederlandse diplomatie op de vlucht van keizer Wilhelm II naar Nederland in november 1918.
Hij trekt een boeiende conclusie over hoe de Nederlandse regering omging met de komst van de keizer. De Nederlandse regering, die Deutschlandsfreundlich was, leverde de keizer ondanks verzoeken hiertoe niet uit:
“Uit geen van de onderzochte archivalia spreekt de intentie van de Nederlandse regering om Wilhelm uit te leveren of uit te zetten. Dit is op zijn minst vreemd te noemen, aangezien de internationale gemeenschap grote druk uitoefende op Nederland om Wilhelm het land uit te zetten. Er lag een formeel uitleveringsverzoek en daarnaast werd Wilhelm verdacht van oorlogsmisdaden. Het onafhankelijke advies van Loder, Struyken en Bles had een uitzetting zelfs juridisch onderbouwd. Het advies van dit drietal werd echter niet opgevolgd en zelfs geheim gehouden.” (42)
De bundel bevat verder nog bijdragen over, onder meer, het Von Schlieffenplan (door Randy Noorman, 1979), de mobilisering en militarisering van het Britse voetbal in de jaren 1914-1918 (door Jelle Simons, 1979) en portretten van Wilhelm van Pruissen en Ruprecht van Beieren.