Hier komt Hermes
Op een dag in de zomer van 1720 betrad Jacob Campo Weyerman het Rotterdamse koffiehuis van Schoonenberg. Een gezette veertiger, lang van stuk, luidruchtig. Hij ging zitten en pakte een krant, één vel papier aan twee zijden bedrukt. Behalve koffie, kranten en tabak boden koffiehuizen als dat van Schoonenberg soms de gelegenheid om aan een loterij mee te doen of geneesmiddelen in te slaan. Tijdens het drinken, roken en lezen stond het spreken iedereen vrij.
Het etablissement van Geörg Jacob Schoonenberg, officieel ’t Engels Koffyhuis, bevond zich in de omgeving van de Beurs. Zo ook het Hollandsche Koffiehuis van Moses Haasverberg, in 1720 omgedoopt tot het Assurantie Coffijhuis op de Beurs. De beurshandelaren zaten daar op hun gemak aan de koffie en wisselden verhalen en meningen uit.
In de tijd van Weyerman gaven kranten als beslagen vensters een diffuus beeld van de wereld: het nieuws bereikte de krant met vertraging en onderging filtering voor het de lezers onder ogen kwam. Alles wat mogelijk enige ergernis kon veroorzaken, was taboe. Gewapend met een pijpje en koffie veegden lezers zelf de vensters van de nieuwsvoorziening schoon. In geanimeerde gesprekken verdwenen de meeste taboes, meer dan eens namen verzinsels en vermoedens de plaats in van wat aan het verhaal ontbrak. De gewoonte om onder elkaar vrijuit te spreken kenmerkte in de late zeventiende en de gehele achttiende eeuw de sfeer in koffiehuizen in Londen en in de Hollandse steden. Hier te lande boden ook wijnhuizen en trekschuiten onderdak aan vrijmoedigen. Het gesproken woord kende een vrijheid die voor het gedrukte woord, zeker in kranten, niet bestond.
Beurshandelaren streefden naar een helder zicht op de wereld. Betrouwbaar nieuws vertegenwoordigde een economische waarde. Het nieuws uit Londen en Constantinopel kon in Rotterdam en Amsterdam schokken en ongemak veroorzaken, goed nieuws zorgde op de Beurs voor tevredenheid en gedurfde investeringen. Vrije uitwisseling van inzichten en kritische toetsing van nieuwsberichten hielpen bij handel en speculatie. Zeker in de zomer van 1720, toen de grote steden in Europa in de greep waren van een tomeloze windhandel en het fortuin een grillig verloop kende.
Terwijl Weyerman de krant opsloeg, de berichten uit nabije steden en exotische oorden las, de advertenties doornam, boog de koffiehuisknecht zich naar hem toe en reikte hem een ander blad. Althans, zo wil het verhaal dat Weyerman in 1720 en jaren later, in zijn autobiografie, vertelde.
Het ongeloof moet nu even worden opgeschort, het woord is aan Weyerman. Wat hij naar eigen zeggen in handen gedrukt kreeg bleek geen krant, maar een weekblaadje dat de naam Argus droeg en uit Amsterdam kwam. Hij vond het maar een vies druksel, geschikt als verpakkingsmateriaal voor ‘een pond Confituuren’, het lezen nauwelijks waard. Toch begon hij precies daarmee, met lezen. Hij onderzocht de inhoud van het blad, naar eigen zeggen ‘met een ongemeene nieuschierigheid’, maar al snel kreeg zijn afkeer de overhand. Die Argus was slaapverwekkend. Brandde er hier en daar in het blad eens ‘een flikkerligtje’, dan veranderde dat licht al snel in een ‘ylende koorts’. Het blad was weinig meer dan letters op papier en die letters misten geest. Zijn afkeer verwoordde Weyerman scherp en bloemrijk.
Dit was zo ontzettend slecht, oordeelde hij, dat kon hijzelf vele malen beter. Met die belofte, aan zichzelf en anderen, om het beter te doen, begon volgens hem zijn carrière als schrijver van weekbladen. Hij hield woord en op vrijdag 13 september 1720 verscheen in de koffiehuizen van Schoonenberg en Haasverberg het alternatief voor de Amsterdamsche Argus: De Rotterdamsche Hermes. Het nieuwe weekblad lag ook in koffiehuizen in andere steden van het land op tafel. Met zijn blad ging hij de strijd aan met zijn Amsterdamse concurrent, Hermes greep elke gelegenheid aan om Argus af te maken.
Aldus de mythische geboorte van de nieuwsgier. Het spel, het provocerende spel van Weyerman, gehoorzaamde aan duidelijke regels. Meer schrijvers en tijdschriften gaven hun entree in de literaire wereld het aanschijn van een duel. Het cultureel maandblad De Gids kreeg aan het einde van de negentiende eeuw een geduchte concurrent in De Nieuwe Gids, die alleen al door zijn naam zijn voorganger verouderd maakte. Een duel of een vijandige overname, het gaat hier om metaforen die de kwestie accuraat weergeven. De markt van de satirische weekbladen bood in de ogen van Weyerman niet genoeg ruimte voor twee schrijvers. Met zijn pen probeerde hij zijn opponent zo te verwonden dat er voor hem maar weinig lezers overbleven. Of de scène in het koffiehuis van Schoonenberg zich ooit in werkelijkheid heeft voorgedaan, daar kon eigenlijk niemand zich druk over maken.
Rumoer en schandaal
Met dit duel begon Weyermans loopbaan als satirisch journalist, die zo’n twintig jaar zou duren. Belangrijke wapens in zijn strijd om de lezersgunst: rumoer en schandaal. Zijn belangrijkste wapen: stijl. Aan zijn ervaring in de horeca dankte hij zijn goedgebektheid en een onuitputtelijke voorraad aan goede en gekruide vertellingen. Rumoer verkócht! Weyerman wist dat de lezers een haast onlesbare dorst naar schandaal kenden. Als rumoer ontbrak, moest dat gezocht worden. Hij bediende zijn lezers op maat: wie voeling wilde houden met de actualiteit en wilde lachen, moest zijn tijdschriften lezen. Binnen een paar jaar ontwikkelde hij zich tot een criticus van al wat hij zag, een ‘Ontleeder der Gebreeken’ en een ‘Vrolyke Tuchtheer’ van zijn tijd.
Wie dacht hij wel dat hij was? Wie was hij? Die vragen achtervolgden hem. Het verlangen van lezers om te weten wie de schrijver van de Rotterdamsche Hermes was, paste bij de nieuwsgierigheid die hijzelf aanwakkerde en exploiteerde. De mensen die hij in zijn weekblad belachelijk maakte, vergrootten door hun boosheid het rumoer waar hij van leefde. Die boosheid bleek uit een reeks pamfletten anti-Hermes. Een daarvan, Beschouwing van den nieuwen Hermes van 20 november 1720, heeft de vorm van een brief aan een naamloze correspondent. Van die nieuwe Hermes, hier de naam van de hoofdpersoon van het blad, geeft de pamfletschrijver een signalement: hij is lang van stuk en steekt ‘met zynen looden kop boven den gemeenen man’ uit. ‘Hij is nog Hollander nog Brabander, maar van elx wat.’ De Mark was ‘zyn vaderlyke stroom’ en hij was een ‘modernen Ligtmis’, een ‘Bordeelschuimer’.
In Breda, waar de Mark stroomde, had hij ‘de gramschap zyner Ouderen ontweken, als een Bandyt, herom gezworven’, ‘nergens vaste plaats kunnende houden’. Meer dan eens moest hij zich laten behandelen vanwege verwondingen opgelopen ‘in den vuilen kryg van Venus’. De syfilislijder onteerde ook nog eens kerken. Het leven van een verloren zoon! Het pamflet gaf een eerste kleine biografie van Weyerman, al bleef diens naam onvermeld.
Weyerman probeerde naar vermogen de nieuwsgierigheid te regisseren. In het genoemde pamflet wordt niet alleen zijn schandalig leven geschetst, maar ook beweerd dat de gehekelde schrijver met de gedachte speelde om zijn leven in een schelmenroman vast te leggen, een libertijns geschrift van het type ‘de Reukeloozen Student, Haagsen Ligtmis, en het Amsterdams Hoerdom’. Weyerman speelde zo drie rollen: die van schrijver, personage in de verhalen van anderen en personage in zijn eigen verhalen.
De belofte om over zichzelf te spreken kwam hij na in zijn Rotterdamsche Hermes en zijn latere weekbladen: het wemelt er van persoonlijke geschiedenissen. Zo kwam hij tegemoet aan het verlangen van lezers om de schrijver te leren kennen. Over zichzelf wilde hij het laatste woord hebben, maar het monopolie op zichzelf had hij niet. Anderen, vaak vijanden, ondernamen pogingen om hem te ontmaskeren en ontwierpen zo een ander portret. Naast de kosmopolitische Weyerman die hijzelf wilde zijn, ontstond de schuinsmarcheerder Weyerman waarvoor anderen hem aanzagen.
De kennis over zijn leven kende twee uiteenlopende (en vervuilde) bronnen: Weyerman zelf en zijn vijanden. De zo ontstane beelden verschilden radicaal. De diverse verhalen en tegenstrijdige beeldvorming vergrootten het raadsel.
Een ‘biografie’
Het meest beeldbepalend was Franciscus Lievens Kersteman, die in 1756 een Weyerman-biografie publiceerde. Kersteman, bovengemiddeld getalenteerd als het ging om bedrog en de vermenging van feiten en fictie, schreef dat boek nog geen tien jaar nadat Weyerman in de gevangenis was gestorven. Hij schreef het vooral om het eigen straatje schoon te vegen: hij zat zelf achter de tralies en probeerde zich te verontschuldigen door op iemand te wijzen die het echt verdiend had om te worden opgesloten.
Die biografie verkocht goed – er kwamen herdrukken, er verschenen een vervolg en een vertaling – maar het grootste succes bestond erin dat lezers geloofden dat het allemaal waar was. Wat in latere tijden ook over Weyerman werd geschreven, in biografische woordenboeken en andere naslagwerken, bijna altijd leende men stukjes van Kersteman, soms aangevuld met fragmenten van Weyerman over zichzelf.
Weyerman legde zich in zijn werk toe op amusement en hekeling. In het bijzonder in zijn rol als satiricus genoot hij aanzien en beschikte hij over macht: met zijn scherpe tong schiep hij zich in goede tijden een podium en een publiek. Hij had oog voor de gebreken van zijn tijdgenoten. Dat vroeg van de satiricus nabijheid. Zijn indrukken en verhalen waren ontleend aan wat hij zelf beleefde en om zich heen zag. Uit het leven gegrepen, maar het hekelend schrijven vroeg behalve nabijheid ook distantie: het slachtoffer van zijn pen had hij liever niet als buurman. Weyerman vermomde zich daarom als ‘Hermes’, als ‘Ontleeder’ of als ‘Heremyt’, als personage dus, en koos een bloemrijk register dat ver verwijderd was van de spreektaal.
Hij nam ook fysieke distantie in acht: in zijn satirische jaren woonde hij in Kralingen, Rotsoord, Breukelen en Abcoude, niet ver van de steden Rotterdam, Utrecht of Amsterdam, maar ver genoeg. Afstand en nabijheid, een haast onmogelijke spagaat: de vijanden die hij met zijn pen schiep, verloren die afstand uit het oog én Weyerman zelf slaagde er ook steeds minder in die afstand te betrachten. Hij wist uiteraard dat zijn tijdgenoten hem niet enkel met instemming volgden, maar hem de maat namen zoals hij anderen de maat nam. De verontwaardiging en het leedvermaak waarin hij in zijn hekelschriften grossierde, keerden zich na verloop van tijd tegen hem. Hij verloor zijn aanzien en verspeelde zijn publiek. Op de vette jaren volgden magere.
Boek: Nieuwsgier. Jacob Campo Weyerman (1677-1747) – Peter Altena