Omar ibn al-Chattab – De tweede kalief

Het Vroege Kalifaat
7 minuten leestijd
Omar ibn al-Chattab
Kalligrafisch zegel met de naam van Omar ibn al-Chattab, te zien in de Hagia Sophia in Istanboel (CC BY 2.0 - William Neuheisel - wiki)
Na het overlijden van Aboe Bakr in 634 wordt Omar ibn al-Chattab de tweede kalief van de islamitische gemeenschap. Zijn regeerperiode markeert een cruciale fase in de vroege geschiedenis van het kalifaat. Onder zijn leiding breidt het rijk zich in rap tempo uit richting Byzantijns Syrië, Perzië en Egypte. Tegelijkertijd probeert Omar het islamitische karakter van de jonge staat te versterken en de interne machtsverhoudingen in balans te brengen.

Het bewind van Omar ibn al-Chattab (634-644)

Omar ibn al-Chattab staat in zijn rol als opvolger van Aboe Bakr pal voor het ongeconditioneerd steunen van de beginselen van de islam en probeert tijdens zijn regeringsperiode het islamitisch karakter van de jonge staat te versterken. Hij ontpopt zich niet alleen als een succesvolle veroveraar, maar ook als een soenniet die vertrouwt op de waarde van consultatie en het volgen van adviezen van zijn ondergeschikten. De tweede kalief legt zich neer bij het besluit van zijn voorganger om de Koeraisj een bevoorrechte positie te gunnen, maar stelt pogingen in het werk om de macht van de Mekkaanse aristocraten aan banden te leggen en die van de Eerste Metgezellen van Mohammed te versterken.

Omar realiseert zich dat, wil hij de autoriteit van de Eerste Metgezellen bestendigen, hij er goed aan doet om Ali, niet de minste onder de metgezellen, met zich te verzoenen zonder echter de indruk te wekken dat hij waarde hecht aan zijn familiale rechten. Dat doet hij door een gebaar te maken naar Mohammeds familie, de Banu Hashim, en hen het beheer (niet het eigendom) te gunnen over een deel van de bezittingen van Mohammed. Ook stelt hij hen een vergoeding in het vooruitzicht van de kosten van huwelijken, schulden en bedienden, te betalen uit het aandeel in de oorlogsbuit die ooit toeviel aan Mohammed en die hun neus voorbij ging door een besluit van Aboe Bakr. Dit voorstel valt niet in goede aarde, de familie volhardt in de eis om hun vermeende aandeel in de oorlogsbuit te ontvangen.

De moeizame verhouding tussen Omar en de familie illustreert hoe moeilijk het voor hem is om de Banu Hashim volledig te integreren in de moslimgemeenschap en te verzoenen met de Koeraisj die door Aboe Bakr zijn bestempeld als heersers over alle Arabieren. Voor Ali rest de mogelijkheid om invloed te kunnen uitoefenen op het reilen en zeilen van de moslimgemeenschap door loyaal te participeren in de door Omar ingerichte consultatieve raad van de Eerste Metgezellen. Het is dit college dat Omar het recht toekent om in soennitische traditie over zijn opvolging te beslissen.

In gevecht met de Byzantijnen en Sassanieden

Als bevelhebber van de islamitische legermacht in Syrië verovert generaal Khalid ibn al-Walid in 635 de hoofdstad Damascus en verslaat twee jaar later de Byzantijnse legers in de slag bij de rivier de Yarmuk waardoor het Oost-Romeinse Rijk van keizer Herakleios ernstig verzwakt raakt. In Syrië krijgen de moslims steun van de door het Byzantijnse imperium vervolgde joden en de aldaar wonende christenen die nooit het grieks-orthodoxe leiderschap vanuit Constantinopel hebben kunnen aanvaarden. Zij maken individuele afspraken met de moslims (veelal over lagere belastingen) en bejegenen hen vriendelijk.

De grieks-sprekende grootgrondbezitters nemen de wijk naar Anatolië om nooit meer terug te keren. Tot gouverneur van Damascus benoemt de kalief Moe’awija ibn Abi Sufyan – een opmerkelijke keuze, aangezien hij daarmee een lid van de Omajjaden-clan aanstelt, een familie waarmee Mohammed in conflict lag en die door Omar doorgaans werd gewantrouwd. Maar Omar heeft waarschijnlijk weinig keus, want de enige andere kandidaat voor deze post is Amr ibn al-As die al toestemming heeft gekregen om Egypte binnen te vallen. Bovendien zal Omar wellicht met de benoeming van de Omajjaad in Syrië zich de ambitieuze Jemenieten uit het zuiden van het Arabisch Schiereiland van het lijf hebben willen houden.

Slag bij al-Qādisiyyah
Slag bij al-Qādisiyyah
De wens van Omar om de macht van de Koeraisj aristocraten te beperken uit zich in het ontslag van de populaire generaal Khalid ibn al-Walid die vervangen wordt door Sa’d ibn Abi Waqqas, een van de Eerste Metgezellen van Mohammed. Hij voert het moslimleger aan in de cruciale slag bij al-Qādisiyyah aan de Eufraat in Irak, waar de Sassanieden in 636 een gevoelige slag wordt toegebracht. Na de overwinning bij al-Qādisiyyah geven veel steden in Irak zich over waaronder Ctesiphon, de hoofdstad van het imperium.

In het aldus veroverde Irak vormen joden en christenen een meerderheid die het weinig kan schelen wie er de baas is, zij verwelkomen de Arabieren. En wanneer de Sassanidische legerleiders besluiten zich terug te trekken op de Perzische hoogvlakte, sluit hun merendeels Arabische voetvolk zich aan bij de binnengedrongen moslims. De nederlaag bij al-Qādisiyyah draagt bij aan de totale ondergang van het Sassanidische rijk dat al eerder in verval is geraakt ten gevolge van de veranderingen die zich hebben voorgedaan in de Vruchtbare Sikkel. Een deel van dit gebied is ten tijde van de Perzische koning Nushirvan (501-579) omgetoverd tot een staatsboerderij (sawad) waarvan de opbrengsten de fysieke basis vormde voor het gecentraliseerde imperium en zijn leger. Slechts een nauwkeurig centraal beheer kan deze situatie garanderen, maar dat wankelt als de Sassanieden in de zogeheten Byzantijns Sassanidische Oorlog (602–628) verslagen worden. Het feit dat de Tigris rond die tijd zijn bedding verlegt en grote delen van de vruchtbare vlakte in een moeras verandert, maakt het alleen nog maar erger.

al-Zubayr
Beeltenis van al-Zubayr op een zilveren dirham uit ca. 690
De verovering van de Vruchtbare Sikkel door de moslims veroorzaakt een toestroom van bedoeïenenstammen uit alle delen van Arabië die nederzettingen bouwen aan de rivier en een enorm potentieel betekenen voor de islamitische legermacht die in 639 Egypte binnenvalt. In eerste instantie is het Amr ibn al-As die goede vorderingen maakt en daarbij zijn eigen handelsbelangen niet uit het oog verliest. Om hem in toom te houden en de aanval te versterken stuurt Omar een grote legermacht onder aanvoering van een van de Eerste Metgezellen van Mohammed, al-Zubayr, naar Egypte, maar laat aan Amr ibn al-As het gouverneurschap.

Gedurende 641 komt het grootste deel van het land in Arabische handen, waaronder Caïro en in 642 wordt hoofdstad Alexandrië veroverd. Vanuit Syrië bereikt Moe’awija ibn Abi Sufyan Cilicië aan de zuidkust van het huidige Turkije en stoot door in 646 tot Amorium, diep in Anatolië, maar zijn veroveringen daar blijken al snel niet goed houdbaar en de aanval stokt.

Belangrijker is de opmars in de Sassanidische hooglanden vanuit de garnizoensplaatsen Kufa en Basra waar in 642 de moslimlegers de Perzen verslaan bij de belangrijke stad Nahavand. Beroofd van hun steden en het inkomen uit de Vruchtbare Sikkel vormen de Sassanieden een relatief gemakkelijke prooi voor de Arabische legermacht die het gehele imperium onder de voet loopt. In 644 gaat koning Yazdagird III in ballingschap.

Naar centraal gezag

Het was voor Mohammed niet eenvoudig om een samenleving, waarin het onderling uitvechten van familieruzies de gewoonte is, om te zetten in een maatschappij die gehoorzaamheid eist aan een centraal gezag. Voor Omar komt daar nog eens bij dat hij te maken krijgt met eigenmachtig optredende leiders in de door de moslimlegers veroverde gebieden. Twee dingen staan hem ten dienste. De eerste is zijn autoriteit als religieus leider. Om zijn positie in deze aan te duiden tooit Omar zich met de titel van Bevelhebber der Gelovigen waarmee hij aangeeft in de geest van de Profeet te willen heersen, dat wil zeggen als leider die een persoonlijke relatie heeft met elk van zijn ondergeschikten, hetgeen natuurlijk lastig is wanneer het aantal personen binnen de moslimgemeenschap aanzienlijk toeneemt.

Om dat probleem te ondervangen roept hij een administratief instrument in het leven, een register van militairen (dîwân) dat alle moslims van Mekka en Medina omvat plus die van de veroveringingenlegers en hun nakomelingen. De oorlogsbuit dient onder hen verdeeld te worden via individuele uitkeringen, afhankelijk van hun rang na inhouding van een vijfde van de buit die toevalt aan de opvolger van de Profeet. Het veroverde land wordt niet verdeeld. De opbrengsten ervan worden wel centraal verzameld en uitgekeerd aan de moslims en hun nakomelingen die zich in deze gebieden vestigen.

De geloofsgemeenschap

Uiteraard is de bezetting van veroverde gebieden niet iets van uitsluitende militaire aard, want de Arabieren zijn ook gekomen als vertegenwoordigers van God, om diens openbaringen te verspreiden en vandaar dat in elke stad waar moslims neerstrijken een moskee wordt gebouwd waar de gelovigen bijeenkomen voor hun publiekelijke verering in de vorm van de salaat. In de garnizoensplaatsen staan de moslims onder controle van een door de kalief benoemde commandant die rechtspreekt en het leger voorziet van vers bloed uit de gemeenschap. Daarmee onderstreept Omar het belang van de islam als basis voor het dagelijks leven van de Arabieren.

Voor de Arabische veroveraars is het overigens niet de bedoeling om de plaatselijke bevolking in de gewonnen gebieden met geweld te dwingen zich te bekeren tot de islam. Proselitisme is aan de orde van de dag, maar aanhangers van de monotheïstische godsdiensten als het christendom, het joodse geloof en het mazdeïsme (zoroastrisme) zijn vrij hun eigen godsdienst te belijden, mits zij zich onderwerpen aan het gezag van de kalief.1

Bijzonder is de invoering door de kalief van een maankalender, de zogeheten Hijri-kalender2 gebaseerd op soera 9:36:

Waarlijk, het aantal maanden bij Allah is twaalf (in een jaar), zo was het door Allah op de dag toen Hij de hemelen en de aarde schiep bevolen; vier hiervan zijn heilig. Dat is de juiste godsdienst, doe jullie daarin geen onrecht aan en vecht gezamenlijk tegen de afgodenaanbidders, omdat zij gezamenlijk tegen jullie vechten. Maar weet dat Allah met degenen is die godvrezend zijn.3

Graf van kalief Omar ibn al-Chattab
Graf van kalief Omar ibn al-Chattab, in de Groene Koepel van de al-Masjid al-Nabawi in Medina. (CC BY-SA 3.0 – Mohammad adil – wiki)
De Koran benadrukt daarmee het belang en de erkenning van de maankalender binnen de islamitische tradities. Deze kalender wordt gebruikt voor het bepalen van religieuze maanden en vieringen.

Omar wordt in 644 vermoord. De dader is Aboe Lu’lu’a, een slaaf van de gouverneur van Kufa, Aboe Abd Allah al-Mughira, die, naar het schijnt, Omar vraagt om vrijstelling van een belasting opgelegd door zijn meester, wat de kalief weigert, waarna hij tijdens een gebed in de moskee van Medina met een mes wordt omgebracht. Het lijkt onwaarschijnlijk dat Ali en zijn familie hierin een rol hebben gespeeld.

Noten

1 – Waardenbrug, J. (red.), Islam, Norm ideaal en werkelijkheid, Spectrum, 2013 p. 37.
2 – Hodgson, M. G. S., The Venture of Islam 1 The Classical Age of Islam, The University of Chicago Press 1977 p. 211.
3 – https://koran.nl/soera-9-at-taubah-het-berouw/.
De Hijri-kalender is een maankalender terwijl de Gregoriaanse kalender een zonnekalender is. Vanwege dit verschil zijn de volgende (benaderende) formules te gebruiken om een Hijri-jaar om te rekenen naar een Gregoriaans jaar en andersom: G = H – H/33 + 622 en H = G – 622 + (G-622)/32. Deze formules kunnen afwijken van de daadwerkelijke kalenders omdat de Hijri-kalender ook afhankelijk is van de daadwerkelijke waarneming van de maan.
0
Reageren?x
×