Dark
Light

De Spaanse Inquisitie

13 minuten leestijd
Veroordeelden door de Inquisitie - Eugenio Lucas Velázquez
Veroordeelden door de Inquisitie - Eugenio Lucas Velázquez

Er zijn maar weinig onderwerpen uit de Spaanse historie die zoveel aandacht hebben gekregen van geschiedschrijvers als de Inquisitie en de Limpieza de sangre, het streven naar raszuiverheid. Onderwerpen gerelateerd aan het katholicisme in Spanje zoals dat vorm kreeg in de reconquista, de eeuwenlange strijd van christelijke koningen tegen de Moren. Daarbij ging het om de positie die minderheden als joden, islamieten en bekeerlingen tot het christendom innamen in de zich uitbreidende christelijke rijken.

Joden in Spanje

Hoelang er al joden op het Iberisch schiereiland wonen, staat niet onomstotelijk vast, maar in de Bijbel (Ezechiël 27:12), wordt gewag gemaakt van contacten met de stad Tarsis ofwel Tartessos, dat een belangrijke handelspost was in het tweede millennium voor Christus. Het eerste echte bewijs van de aanwezigheid van joden in Spanje dateert uit het begin van de vierde eeuw tijdens de Romeinse overheersing. Tijdens het concilie van Elvira, het eerste christelijke concilie op Spaanse bodem, werd in een aantal canons blijk gegeven van het bestaan van joodse gemeenschappen. Het zouden gemeenschappen zijn geweest die een dusdanige geloofsijver aan de dag legden, dat het judaïsme gezien werd als een concurrent van het christendom, toen overigens nog geen staatsgodsdienst in het Romeinse imperium. In deze canons werd bepaald dat het christenen verboden was om te huwen met joden, aan joden eigendommen te vermaken, overspel te plegen met een joodse vrouw en zelfs om als christen aan één tafel te zitten met joden. Dit alles op straffe van langdurige of eeuwige excommunicatie.

Bekering van Reccared I, schilderij van Muñoz Degrain
Bekering van Reccared I, schilderij van Muñoz Degrain

Toen in de loop van de vijfde eeuw de Visigoten bezit namen van het Iberisch schiereiland, verbeterde aanvankelijk de situatie van de joden. De Visigoten hingen het arianisme aan, een variant van het christendom dat relatief tolerant stond ten opzichte van de joodse religie. Dat veranderde met de bekering van koning Reccared, die zich na zijn troonsbestijging in 586 bekeerde tot het rooms-katholicisme en pogingen deed om al zijn onderdanen tot het ‘ware’ geloof te bekeren, goedschiks of kwaadschiks. Tot aan het eind van de Visigotische overheersing werd de druk op de joden om zich te laten dopen opgevoerd en velen bekeerden zich: de conversos. Koning Recesvinto, die regeerde rond 660, bepaalde zelfs dat joden die de wetten van het koninkrijk overtraden, gestenigd of levend verbrand zouden worden. Later, tijdens het concilie van Toledo in 694 veroordeelde koning Égica alle joden en conversos tot het slavendom.

De samenleving onder Moors bestuur

Het was dan ook geen wonder dat toen de Moren in 711 Spanje binnenvielen, zij door de joden als bevrijders werden verwelkomd. De verovering door de Moren voltrok zich snel en binnen twee decennia stond het gehele Iberisch schiereiland onder islamitisch bestuur. De indringers, die weinig in getal waren, maakten daarbij gebruik van de talenten van de hen welgezinde joden en benoemden hen dikwijls tot bestuurders van de door hen veroverde steden.

De arabisering van de nieuw veroverde gebieden voltrok zich daarentegen heel langzaam. Pas twee eeuwen later, ten tijde van het kalifaat van Córdoba, was al-Ándalus, het onder Moors bestuur staande deel van het schiereiland, grondig gearabiseerd. Het maakte destijds in maatschappelijk en cultureel opzicht volop deel uit van de Arabische wereld. In al-Ándalus ontwikkelde zich een samenlevingsmodel dat bestond uit drie naast elkaar levende groepen: moslims, christenen en joden. Religie was voor deze groepen een belangrijk onderscheidend kenmerk en de gemeenschap waarin iemand geboren werd bepaalde diens toekomst.

Overschrijding van grenzen tussen de drie groepen kwam natuurlijk wel voor, maar was officieel niet toegestaan. Niet-moslims konden belangrijke sociale posities verwerven, maar niet de allerhoogste. Dit samenlevingsmodel ofwel de convivencia, was mogelijk omdat de Koran haar gelovigen voorschrijft andere godsdiensten te respecteren. In tegenstelling tot het christendom, dat convivencia slechts accepteert als voorlopige situatie in afwachting van bekering van allen tot het christelijk geloof. Maar behalve deze Moorse tolerantie speelden voor de convivencia, die enkele eeuwen standhield, nog andere factoren een rol. Een krachtig centraal bestuur dat erop toeziet dat wetten die de convivencia reguleren worden nageleefd en een welvaartsniveau dat uitzicht op een redelijk bestaan voor de leden van de diverse groepen garandeert, zijn daarvoor onontbeerlijk. Deze voorwaarden heersten ten tijde van het emiraat en het kalifaat van Córdoba, een tijdperk van economische en culturele bloei zonder weerga en tot op zekere hoogte ook na 1031 toen het kalifaat uiteenviel. Niettemin begon het convivencia-model scheuren te vertonen en de komst van orthodoxe islamieten in de elfde en twaalfde eeuw, in hun pogingen de christelijke opmars vanuit het noorden te weerstaan, droeg ertoe bij dat veel joden en christenen vluchtten naar gebieden die door hun geloofsgenoten op de Moren waren veroverd.

Antisemitisme steekt de kop op

In de loop van de dertiende eeuw breidden de christelijke koningen hun gebieden steeds verder uit naar het zuiden. In de twee machtigste christelijke rijken, Castilië en Aragón, ontstond toen net als ten tijde van de Moorse overheersing van het schiereiland een vorm van convivencia, met dit verschil dat nu de christenen de wetten dicteerden. Spanning kwam te staan op deze convivencia toen vanaf het begin van de veertiende eeuw de houding van de christenen ten opzichte van ongelovigen zich verhardde ten gevolge van sociale onrust veroorzaakt door voedselschaarste.

De zwarte pest
De zwarte pest

Antisemitisme stak de kop op en vanaf het moment dat de pest uitbrak – de Zwarte Dood van 1347-1348 – nam het barbaarse vormen aan. Joden kregen van alles de schuld. Behalve de afkeer die christenen uitten jegens de joden als belastinginners en geldschieters die in hun ogen woekerrentes rekenden, beschuldigden zij hen er ook van de pest te hebben veroorzaakt door bronnen te vergiftigen. Maar voor de staat vormden de joden een te gewichtige groep om hen te laten vallen. Zij waren belangrijke financiers en vervulden een nuttige rol in de bureaucratie. En zo werd de positie van de joden sterk afhankelijk van de kracht van de monarchie.

Moord op de joden in Barcelona, 1391
Moord op de joden in Barcelona, 1391
Fernando Martínez, de aartsdeken van Ecija, bij Córdoba, wist het antisemitisme op te zwepen door de jodenhaat vanaf 1378 openlijk van de kansel te prediken. Hem werd, op verzoek van koning Johan I, door de aartsbisschop van Sevilla verzocht zijn toon te matigen, maar tevergeefs. Toen in 1390 zowel de aartsbisschop als de koning overleed en Hendrik III als kind de troon besteeg, verloor het centraal gezag zijn greep op de situatie en sloeg de vlam in de pan. In tal van steden braken oproeren uit, te beginnen in Sevilla, maar later ook in Zaragoza, Barcelona, Lerida, Valencia, Gerona en Mallorca. Het waren primair sociale opstanden, maar men reageerde zich af op de joden. Tallozen werden omgebracht en velen emigreerden of bekeerden zich in arren moede tot het christendom. Alleen in Navarra bleef het rustig en velen vonden daar een toevluchtsoord. De bekeringen hadden een grote invloed op de neergang van de Joodse gemeenschap in Spanje. Niet meer dan 100.000 echte joden bleven over. De autoriteiten van Castilië en Aragón besloten de joden in getto’s op te sluiten, waardoor het politieke en sociale leven voor hen vrijwel onmogelijk werd gemaakt. Maatschappelijk namen de joden rond het midden van de vijftiende eeuw dan ook een uiterst bescheiden plaats in.

Nieuw-christenen

Gaandeweg namen bekeerlingen, conversos, ook aangeduid als nieuw-christenen, de aantrekkelijke maatschappelijke posities in die de standvastige joden hadden moeten opgeven. Maar ook deze sociale opleving was een doorn in het oog van de gevestigde elite, de oud-christenen. Er braken wederom onlusten uit toen het economische slecht ging. Toledo kende een oproer in 1449 en in 1467 was het opnieuw raak. Dit keer was het Córdoba waar het tot een dieptepunt kwam. Toen in 1474 Castilië en in 1479 Aragón in handen kwamen van het katholieke koningspaar Isabella en Ferdinand zagen zij zich geconfronteerd met toenemend antisemitisme. Een antisemitisme dat zich nu ook tegen de conversos keerde, die al dan niet valselijk beschuldigd werden van crypto-judaïsme, het in het geheim blijven belijden van het jodendom. Deze conversos werden door de oud-christenen denigrerend aangeduid als marranos, wat varkens betekent. De marranos werden overigens ook door niet bekeerde joden als verraders en ketters beschouwd.

Instelling van de Inquisitie

Embleem van de Inquisitie
Embleem van de Inquisitie
De hetze tegen joden en conversos nam toe en het koningspaar werd bestookt met beschuldigingen jegens conversos die hoge posities zouden willen bereiken terwijl zij in feite cryto-joden waren. Maar Isabella was er niet van overtuigd dat harde maatregelen nodig waren. Daarin werd zij gesterkt door haar biechtvader, frater Hernando de Talavera, zelf een converso. Ferdinand echter voelde wel voor maatregelen en hij won het pleit. In 1478 gaf paus Sixtus IV toestemming om inquisiteurs aan te stellen in Spanje. De weerzin van Isabella en haar volgelingen hield aanstelling nog twee jaar tegen, maar in 1480 was het zover. Op 27 september 1480 vestigde de Heilige Officie zich in Sevilla met vijf inquisiteurs. De Inquisitie is overigens niet van Spaanse origine, maar werd in de twaalfde eeuw door de paus ingesteld om ketterij onder de Katharen te bestrijden. Bijzonder aan de Spaanse Inquisitie is, dat zij opereerde onder het gezag van de monarchen.

De activiteiten van de Inquisitie waren in eerste instantie gekeerd tegen de conversos, want over joden had deze pauselijke instelling geen jurisdictie en de bedoeling was om ervoor te zorgen dat het crypto-judaïsme met wortel en tak zou worden uitgeroeid. Deze doelstelling past weliswaar in het ideaal dat de katholieke koningen hadden: verwezenlijking van een verenigd koninkrijk door middel van het opbouwen van een monolithische katholieke samenleving, maar of dat het echte motief was om over te gaan tot instelling van de Inquisitie is zeer de vraag, want tot bekering van alle niet-christenen tot het rooms-katholieke geloof was deze instantie niet in het leven geroepen. Religieus fanatisme, zelfverrijking of puur antisemitisme vormden vrijwel zeker evenmin een motief.

Aannemelijker lijkt het om de motivering van instelling van de Inquisitie te zoeken in het bedwingen van de afgunst die de oud-christenen hadden jegens de conversos. Door de conversos het etiket op te plakken van crypto-judaïsten, zou deze groep uit de samenleving kunnen worden verwijderd, maar dat zou uit maatschappelijk en economisch oogpunt zeer onverstandig zijn geweest. De conversos vormden, net als de joden voor hen, een belangrijk segment van de maatschappij. Velen van hen hadden hoge posities aan het hof en het lijkt niet erg waarschijnlijk dat Isabella en Ferdinand ertoe bereid zijn geweest om deze waardevolle burgers uit de samenleving te verwijderen. Bovendien was het koningspaar zeer zeker in staat om onvrede onder de elite van oud-christenen de kop in te drukken zonder hulp van een instituut als de Inquisitie. Wat hoogst waarschijnlijk voor de katholieke koningen doorslaggevend was, is de veronderstelling dat de Inquisitie kon voorkomen dat conversos zouden terugvallen op hun oude geloof en dus beter zouden integreren in de rooms-katholieke maatschappij. Het ging hen er dus om een assimilatieprobleem op te lossen, waarmee de economie gediend zou zijn en wellicht ook het antisemitisme aan kracht zou inboeten. Maar het liep anders dan zij verwacht hadden.

Uitwijzing van joden en moriscos

Hoewel de Inquisitie geen jurisdictie had over de joden die trouw bleven aan hun geloof, waren zij de inquisiteurs wel een doorn in het oog. Verondersteld werd namelijk, dat de aanwezigheid van de joden het terugvallen van conversos op het crypto-judaïsme in de hand werkte, waardoor het werk van de Inquisitie ernstig belemmerd werd.

Torquemada
Torquemada
De maatschappelijke onrust bleef, evenals het antisemitisme en vlak nadat het laatste Moorse bolwerk, de stad Granada, begin 1492 was ingenomen, besloot het katholieke koningspaar op advies van hun raadgevers, waaronder joden en conversos, alle joden uit te wijzen die niet bereid waren zich te bekeren. Deze maatregel, het Edict van Alhambra of Granada, werd uitgevaardigd op 31 maart 1492 en was voorbereid door de eerste grootinquisiteur, Tomás de Torquemada, zelf een converso. Schattingen over het aantal joden dat het land verliet vertonen een enorme variatie, maar aangenomen mag worden dat dit ergens ligt tussen 50.000 en 100.000. Velen van hen vluchtten naar Navarra en Portugal van waaruit zij later werden verdreven. Portugal was voor een groot aantal joden de springplank naar de Lage Landen.

Maar ook deze maatregel loste de problemen niet op. Sterker nog, de problemen stapelden zich op omdat met de vervolging van de conversos iedereen van joodse afkomst, hoe vaag dan ook en hoezeer ook geassimileerd, in het verdachtenbankje werd geplaatst. Instituties begonnen conversos uit te sluiten. De op dit discriminerende idee gebaseerde wetten worden aangeduid als de Limpieza de sangre. Degenen die voor een bepaald ambt in aanmerking wilden komen, zoals in religieuze ordes, onderwijsinstellingen of militaire ordes, dienden te kunnen aantonen dat zij geen joodse grootouders hadden.

Inscheping Moriscos
Inscheping Moriscos
Aanvankelijk waren het vooral de hogere sociale lagen van de bevolking die getroffen werden door de zuiverheidswetten, want daarin zouden zich de meeste individuen bevinden van onzuivere afkomst. Lagere sociale klassen hadden daar veel minder last van en het uitoefenen van het beroep van landbouwer stond zo ongeveer garant voor zuivere afstamming.

Deze opvattingen over raszuiverheid werden in de loop van de zestiende eeuw ook van toepassing op de moriscos, islamieten die zich bekeerd hadden tot het christelijk geloof en die over het algemeen laag gekwalificeerde arbeid verrichtten. Ook werd het zuiverheidsbegrip opgerekt en gebaseerd op theologische gronden, waarbij het draaide om de erfzonde. Joden werden ervan beschuldigd Christus te hebben gekruisigd en de Moren werd afstamming van een bastaardgeslacht aangewreven, nakomelingen van aartsvader Abraham die een kind verwekt had bij zijn slavin Hagar. En net als wat de joden overkwam in 1492, werden ook de moriscos in 1609 uitgewezen. Meer dan 300.000 moriscos werden ingescheept en aan hun lot overgelaten.

Einde van de Inquisitie

Isabella II
Isabella II
Gaandeweg daalde het aantal conversos. Daardoor kwam de Inquisitie in financiële nood omdat deze zichzelf diende te onderhouden uit de verbeurd verklaarde bezittingen van de veroordeelden. De aandacht van de inquisiteurs verschoof naar andersdenkende oud-christenen zoals de illuminaten of alumbrados en naar aanhangers van Erasmus en Luther, van mystici, kortom van hen die een verinnerlijkte geloofsbeleving verkozen boven de formalistische leer van de kerk. Tot aan de afschaffing van de Inquisitie in 1834 onder het regime van Isabella II, namen de activiteiten langzaam af. In 1865 werd de limpieza de sangre afgeschaft als eis om tot het leger te worden toegelaten en in 1870 werd dit criterium ook losgelaten als het ging om het bekleden van openbare ambten.

Betekenis van de Inquisitie

De Inquisitie wordt doorgaans gezien als het dieptepunt van de Spaanse geschiedenis en uniek qua intensiteit, maar elders in Europa vonden dezelfde verschijnselen plaats op grotere schaal. Zo was het aantal executies van afvalligen in Frankrijk van een veel grotere orde dan het aantal slachtoffers van de Inquisitie in Spanje. De heksenverbranding elders in Europa werd in Spanje gedempt door de Inquisitie die deze beschouwde als een vorm van massahysterie. Het aantal door de Inquisitie vervolgden en geëxecuteerden is nauwelijks te schatten omdat veel oude archieven verdwenen zijn. Een combinatie van analyses uit diverse bronnen leidt tot 150.000 vervolgden, waarvan om en nabij 2 procent ofwel 3000 ter dood is veroordeeld. Dat is veel, maar niet exceptioneel. Er was sprake van censuur, maar de index van de Spaanse Inquisitie was gematigder dan die van de Heilige Stoel in Rome en de Inquisitie legde de intellectuele vorming van Spaanse onderdanen geen strobreed in de weg. De zuiverheidswetten hebben een beperkte impact gehad. Deze werden niet binnen alle Spaanse bisdommen toegepast, waren te omzeilen door vervalsing van stambomen en werden vaak genegeerd, zelfs door de monarchen als het ging om belangrijke benoemingen.

Kijk op de Inquisitie in de negentiende en twintigste eeuw

Cortes van Cádiz
Cortes van Cádiz
Rond de Inquisitie en de limpieza de sangre zijn twee legendes geweven. Gedurende de zestiende eeuw werd door prominenten in diverse Europese landen en door Spaanse ballingen een beeld van de Spaanse volksaard geschetst als intolerant, meedogenloos, wreed, welhaast bloeddorstig en obscurantistisch, waarbij verwezen werd naar de gruwelen van de Inquisitie en het optreden van de conquistadores in Amerika.

Dit negatieve beeld van Spanje wordt sinds het begin van de twintigste eeuw de ‘Zwarte Legende’ genoemd. Aan het begin van de negentiende eeuw, toen het liberalisme aan kracht won en de Cortes van Cádiz in 1812 de eerste Spaanse grondwet aannam, laaide het debat over wat later de Zwarte Legende heette op en kreeg de rol van de Inquisitie een plaats in het hart van de discussie over de Spaanse identiteit. Eerst overheerste de liberale opvatting, waarbij het optreden van de Inquisitie als de meest zwarte bladzijde van de Spaanse geschiedenis werd afgeschilderd. De Inquisitie zou Spanje in een isolement hebben gedreven waardoor het land, afgesneden van ontwikkelingen in Europa, de zo noodzakelijke modernisering zou hebben gemist.

Dit leidde tot een reactie van conservatief Spanje dat de Spaanse volksaard roemde, het optreden van de Inquisitie relativeerde en wees op de glorie van de Spaanse gouden eeuw, waarin Spanje zich als wereldrijk op de toppen van haar macht bevond en zich een waardig verdediger had betoond van het katholieke geloof. In de overtuiging dat Spanje een door en door christelijke natie was, ontworpen door de katholieke koningen in de zestiende eeuw, schiepen zij in reactie op de Zwarte Legende de Witte of Roze Legende.

Maar beide opvattingen zijn inderdaad legendes, slechts ten dele gebaseerd op feiten en aan het begin van de twintigste eeuw opgeklopt ter ondersteuning van scherp tegenover elkaar staande politieke opvattingen. De werkelijkheid is dat Spanje nooit echt in een isolement is geraakt. Hoe zou dat ook gekund hebben? Spanje ontwikkelde zich in de zestiende eeuw tot een van de grootste wereldrijken ooit en bevond zich, ondanks de censuur op werken die buiten Spanje waren geschreven, zeker niet in culturele afzondering. En ook het beeld dat de conservatieven schetsten van Spanje is een verwrongen realiteit. Spanje was formeel een katholiek land, zeker, maar alle pogingen tot hervormingen van de kerk in de zestiende eeuw waren er natuurlijk niet voor niets. Rond 1530 werd geconstateerd dat inzicht in de rooms-katholieke geloofsinhoud onder de ongeletterde Spaanse bevolking vrijwel afwezig was en het de clerus – die zich te buiten ging aan liederlijk gedrag – ontbrak aan kennis van het Latijn en de liturgie. De stelling van conservatieven dat Spanje altijd rooms-katholiek is geweest tot in de haarvaten van de samenleving, is een mythe. Er is in Spanje voortdurend een antagonisme geweest tussen clerus en volk. Een armoedig, onontwikkeld volk dat zich afzette tegen de kerk die dikwijls gehaat werd door haar bemoeienis met het dagelijks leven en door het steevast kiezen van de kant van grootgrondbezitters door wie de bevolking werd uitgebuit. Deze situatie vormde aan het eind van de negentiende eeuw een voedingsbodem voor gewelddadig anarchisme en bracht de bevolking ertoe haar eigen clerus te beschimpen en te vermoorden. Zou dat denkbaar zijn in een land dat van hoog tot laag doordrenkt is van het katholieke geloof?

Het beeld van de Witte Legende leefde sterk onder de aanstichters van de militaire opstand die uitbrak in juli 1936. En het was dit beeld dat na de overwinning van Franco in de Spaanse Burgeroorlog tijdens de daaropvolgende, decennialang durende dictatuur, hoeksteen was voor onderwijs en bestuur. Voor de laatste keer in de Spaanse geschiedenis smolten kerk en staat samen in een poging tot ‘restauratie van het glorieuze verleden’.

Willem Peeters (1944) is redacteur van de website Casa Cultural waarop naast de complete geschiedenis van Spanje en biografieën van prominente Spaanse politici, artikelen te vinden zijn over tal van andere landen en onderwerpen. Zijn speciale aandacht gaat uit naar Amsterdam. Niet alleen schrijft hij over de historie van de hoofdstad, maar ook heeft hij fotoseries gemaakt waarin afbeeldingen van vroeger uit de Beeldbank van de stad gekoppeld zijn aan hedendaagse foto's (Amsterdam toen en nu). Regelmatig verzorgt hij lezingen in samenwerking met Station-West, een culturele hotspot in het centrum van Amsterdam.

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 51.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
×