Het boek Het verborgen leven van Fidel Castro, geschreven door Juan Reinaldo Sánchez, is het onthullende verhaal van een van de voormalige lijfwachten van de Cubaanse dictator. In 1994 gooide zijn baas hem, alleen omdat hij aangaf eerder met pensioen te willen, in de gevangenis, liet hem martelen en probeerde hem te laten vermoorden.
Sánchez besloot om de stank-voor-dankpraktijken van zijn voormalige werkgever op een doeltreffende manier te wreken:
“Tijdens mijn detentie (van 1994 tot 1996) heb ik gezworen dat ik een boek zou schrijven om te vertellen wat ik wist, wat ik gezien en gehoord had, als ik er ooit in zou slagen uit Cuba weg te vluchten. Dat lukte in 2008 na tien mislukte pogingen. Een boek over de ‘ware’ Fidel Castro zoals niemand dat ooit heeft kunnen of willen schrijven. Van binnenuit.” (24)
Sánchez was niet zo maar een lijfwacht, maar een intieme vertrouweling van Castro, die tevens bekend stond om zijn schiettalent: in 1992 werd hij verkozen tot de beste scherpschutter van Cuba. Na een korte introductie van Sánchez jeugd schakelt de schrijver over naar begin 1959, het moment dat Castro aan de macht komt. Na een volksopstand neemt het Batistaregime in januari 1959 de benen, waarna Castro de macht grijpt. Omdat Sánchez’ familieleden bekend staan als trouwe ‘fidelisten’, wordt Juan Reinaldo midden jaren 1960 uitgekozen om bij het ministerie van Binnenlandse Zaken een speciale opleiding te volgen tot beroepsmilitair in dienst van Castro.
De superkoe van Castro
Sánchez wordt bewaker van een van de gebouwen van Castro in Havana, genaamd El Once. Op het dak van dit gebouw stond een grote koeienstal, waar Castro – die net als Adolf Hitler zeer geïnteresseerd was in eugenetica – experimenten uitvoerde met koeien:
“Begin 1969 laat hij vier runderen vanaf de straat naar het dakterras tillen met een bouwkraan. El Commandant kan zich zo wijden aan zijn grote bevlieging van die periode; het kruisen van zwartbonte Europese Holsteinkoeien met Cubaanse bultrunderen in de hoop een nieuw ras te verkrijgen waarmee de landbouw gemoderniseerd kan worden en de melkproductie verhoogd.” (35)
Het duurt even voor er resultaten zijn, maar in 1982 blijkt er een Cubaanse superkoe te bestaan genaamd Ubre Blanca, die – althans dat beweren de communisten – liefst 109,5 liter melk per dag geeft, vier keer zoveel als een gemiddelde melkkoe. De koe haalt hiermee het Guinness Book of Records. Voor Castro is dit het bewijs dat hij een landbouwkundig genie is en dat het communisme superieur is aan het kapitalisme. De koe wordt verheven tot een nationaal symbool, prijkt zelfs op postzegels en als het arme beest in 1985 op dertienjarige leeftijd overlijdt, schrijven de communisten speciaal voor hem een paginagroot in memoriam in de partijkrant Granma. In haar geboortestad, Nueva Gerona op het eiland Isle de la Juventud, staat nog steeds een marmeren beeld ter ere van de superkoe. Hoewel de koe in een gekoelde kristallen kist is geplaatst en dus een tijd houdbaar is, mislukken de pogingen van Cubaanse geleerden om het beest te klonen. Het koeproject sterft een stille dood.
Persoonlijke lijfwacht
Na een speciale extra beveiligingsopleiding van 1974 tot 1976, kiest Fidel Castro Sánchez uit tot een van zijn persoonlijke lijfwachten, maar daarbij hoort wel een eis tot intellectuele en culturele vorming. Voor Sánchez bestaat deze uit een studie strafrecht, waarvan hij in 1985 de master behaalt, en een bredere scholing op het gebied van contraspionage.
Als lijfwacht van Castro leert Sánchez zijn baas goed kennen. Het privéleven van de Cubaanse dictator is altijd een van best bewaarde geheimen van Cuba geweest, maar het relaas van Sánchez maakt daaraan een einde. Zo schrijft hij cynisch dat Castro heel slecht is in salsadansen, maar op ‘liefdesgebied’ meer klaarspeelt: hij zou zijn echtgenotes voortdurend bedriegen met mooie Cubaanse vrouwen, onder meer met zijn secretaresse. Deze dames en het handjevol kinderen dat Castro bij hen verwekt, worden door Sánchez uitgebreid behandeld, naast zijn directe familie zoals broers en zussen.
Overdaad
Wat met name in het oog springt is de enorme overdaad van Castro. En dat bij een man die ooit beweerd heeft dat hij net zo’n mager salaris had als zijn volgelingen. In 2006 echter schatte het Amerikaanse tijdschrift Forbes – tot grote verontwaardiging woede van Castro zelf, die de gegevens ontkende – zijn vermogen op liefst 900 miljoen dollar. Het is een schatting die volgens Sánchez aardig in de goede richting komt.
Hoe Castro aan dit geld komt? Op de communistische manier: alle bezittingen staatseigendom verklaren en vervolgens een klein deel daarvan aan het volk teruggeven en de rest zelf houden. Feitelijk is Cuba, zo stelt Sánchez, een ‘land van moderne slavernij’. Cubaanse bedrijven, maar ook buitenlandse ondernemingen, moeten het riante salaris van hun personeel eerst aan de staat betalen, die vervolgens een kleine deel van dat bedrag uitbetaald aan de arbeiders zelf:
“Deze moderne variant van de slavernij doet ook denken aan afhankelijkheidsrelatie die er in de negentiende eeuw op de plantages bestond ten opzichte van de almachtige grondbezitter. Deze vorm van afhankelijkheid is overigens totaal in tegenspraak met de beginselen van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO), die letterlijk bepalen dat ‘iedere arbeider het recht heeft een salaris te ontvangen zonder inmenging van een tussenpersoon’.” (203,204)
De overdaad van de Castro-clan blijkt verder nog uit tal van bezittingen: haar ‘geschenkenmuseum’ (waarvan Castro zelf de mooiste cadeaus houdt), zijn vele Mercedessen, de diverse paleizen op Cuba en een hele reeks koelhuizen op Cuba om het vlees en voedsel van de familie Castro vers te houden.
Lees ook: Fidel Castro (1926-2016) – Leider van de Cubaanse revolutie