Overleven in de Kleine IJstijd

Wereldcrisis – Oorlog, klimaatverandering en catastrofe in de zeventiende eeuw
8 minuten leestijd
Winterlandschap met schaatsers – Hendrick Avercamp ca. 1608 | Rijksmuseum
Winterlandschap met schaatsers – Hendrick Avercamp ca. 1608 | Rijksmuseum
Revoluties, droogtes, hongersnoden, invasies, oorlogen: het zijn niet de eerste woorden die in ons opkomen wanneer we denken aan de zeventiende eeuw. Toch was juist ‘onze’ Gouden Eeuw een mondiale aaneenschakeling van rampen en plagen, waardoor naar schatting een derde van de wereldbevolking kwam te overlijden. In het boek Wereldcrisis. Oorlog, klimaatverandering en catastrofe in de zeventiende eeuw – dat volgende week verschijnt bij Omniboek – doet Geoffrey Parker uitgebreid onderzoek naar de zeventiende eeuw, een eeuw vol rampspoed en klimaatverandering. Die twee gingen hand in hand. Wat leert dat ons? Op Historiek een fragment over de gevolgen van overbevolking en hongersnood.

Calorieën en de dood

Ieder mens moet elke dag ongeveer 2000 calorieën tot zich nemen om zijn of haar basale stofwisseling op peil te houden. Zwangere vrouwen en mensen met een lichamelijk zwaar beroep hebben er veel meer nodig: degenen die op een dag acht uur marcheren of hun gewassen bewerken 5000 calorieën; zij die oogsten binnenhalen, bomen kappen of zware lasten dragen 6500 calorieën.

In de vroegmoderne tijd hadden maar weinig mensen dat geluk. Ziekenhuisgegevens gedurende de Italiaanse pest van 1630-1631 laten zien dat iedere patiënt een dagelijks rantsoen kreeg dat bestond uit een halve kilo brood, 250 gram vlees (waarschijnlijk in een stoofpot), en een halve liter wijn: een dagelijkse inname van nauwelijks 1500 calorieën (en met een ernstig tekort aan vitaminen). In de zeventiende eeuw at de gemiddelde Franse man of vrouw zelfs in normale jaren nauwelijks 500 calorieën meer dan hun basisbehoefte, en de gemiddelde Engelse man of vrouw nauwelijks 700 calorieën boven de basisbehoefte.

Niettemin geldt waar Mirkka Lappalainen in haar studie van de Grote Finse Hongersnood van 1695-1697 op heeft gewezen:

Mensen zijn vindingrijk; het is niet gemakkelijk om van de honger om te komen.’

‘Er werd vaker melding gemaakt van mensen die opgezwollen en opgeblazen waren dan van mensen die dun waren’

We kunnen ons aanpassen aan een afgenomen voedselvoorraad door minder energie te verbruiken (langzamer te werken, langer te rusten); en, als het lichaamsgewicht afneemt, kunnen we ook in leven blijven met minder calorieën om de basale stofwisseling (en de verminderde lichamelijke inspanning) op peil te houden. Lappalainen ontdekte dat veel Finnen in de jaren negentig van de zeventiende eeuw leden aan ‘semi-uithongering, wat mensen maanden of langer kunnen volhouden, hoewel ze steeds zwakker en apathischer worden’. Hoewel een gewichtsverlies van 10 procent de energie met ongeveer een zesde vermindert, vermindert een gewichtsverlies van 20 procent de energie ongeveer met de helft, en als een man of vrouw 30 procent van hun normale lichaamsgewicht verliezen, daalt de bloeddruk en hapert het vermogen om voedingsstoffen op te nemen. In deze verzwakte toestand blijken bijkomende aanslagen op het lichaam, zoals ziekte, gewoonlijk fataal, en te midden van de sociale wanorde die normaliter samenhangt met hongersnood, verspreiden besmettelijke ziekten zich vaak in rap tempo, terwijl degenen die niet aan genoeg voedsel kunnen komen, verder worden verzwakt door kou en vocht.

Bedelende Finse familie op de straat - Robert Wilhelm Ekman
Bedelende Finse familie op de straat – Robert Wilhelm Ekman (Finnish National Gallery) (Publiek domein/wiki)

De door Lappalainen bestudeerde Finse gegevens lieten zien dat het opvallendste kenmerk dat degenen die aan semi-uithongering leden vertoonden, oedeem van het gezicht, ledematen en buik was door een tekort aan proteïnen: er werd veel vaker melding gemaakt van mensen die opgezwollen en opgeblazen waren dan van mensen die dun waren. De gangbaarste doodsoorzaak was ‘dodelijke, bloederige diarree’. Een zeventiende-eeuwse Chinese ambtenaar en filantroop berichtte ongeveer hetzelfde:

Alle wezens komen lichamelijk overeen, ze kunnen allemaal slecht tegen de kou. Die mensen met oude, gescheurde kleren (…) zijn midden in de winter vrijwel naakt, met hun haren in de war, op blote voeten, en met klapperende tanden; ze zijn doodsbang en schreeuwen het uit (…) Als eenlingen kunnen ze nergens naartoe (…) [en] de vallende sneeuw bedekt hun lichamen. Op dat punt aangekomen, bevriezen hun organen en verstijven hun lichamen alsof het stukken hout zijn. Eerst zijn ze nog steeds in staat om zachtjes te kreunen. Langzamerhand gaan ze slijm ophoesten. En dan dooft hun leven uit.

Dwerggroei

Jongeren werden extra hard getroffen door hongersnoden. Veel kinderen stierven omdat hun moeder geen melk meer had om hen te voeden, en zelfs degenen die in leven bleven werden in hun ontwikkeling belemmerd: het nageslacht van vrouwen die zwanger worden in tijden van droogte en gebrek is vaak minder lang. Menselijke overblijfselen uit de Kleine IJstijd leveren onmiskenbaar bewijs voor dwerggroei. Toen archeologen de skeletten opgroeven van vijftig werklieden die begraven lagen in de permafrost bij Smeerenburg, een door Nederlandse walvisvaarders bemande nederzetting tussen 1615 en 1670 (toen ze door de kou werden gedwongen te vertrekken) op het eiland Spitsbergen in de IJszee, vertoonden maar liefst drieënveertig daarvan sporen van een verstoorde groei en een daarmee samenhangende lengtevermindering. Nog treffender is het gegeven dat in de tweede helft van de zeventiende eeuw geboren Franse soldaten gemiddeld ongeveer drie centimeter korter waren dan soldaten die na 1700 werden geboren. En wie in de hongerjaren was geboren, was aanmerkelijk kleiner dan de rest. De gemiddelde lengte van degenen die tussen 1666 (toen die gegevens voor het eerst beschikbaar kwamen) en 1694 werden geboren, was door de omstandigheden verlaagd tot 161 centimeter of minder: de laagste gemiddelde lengte die ooit is opgetekend:

Geschatte lengte van tussen 1666 en 1770 geboren Franse mannen.
Geschatte lengte van tussen 1666 en 1770 geboren Franse mannen. John Komlos verzamelde 38.700 ‘waarnemingen’ uit de persoonsgegevens van Fransen die tussen 1666 en 1770 toetraden tot het leger. Hoewel rekruteringsofficieren de kleinste vrijwilligers afkeurden, is het negatieve effect van de wereldwijde afkoeling op de lichaamsgroei duidelijk waarneembaar. De gemiddelde lengte van soldaten van Lodewijk XIV was 1617 millimeter. Uit: Wereldcrisis

Ondervoeding belemmert vaak de ontwikkeling van zowel vitale organen als lange botten, waardoor kinderen kwetsbaarder worden voor besmettelijke en chronische ziekten, wat hun groei eveneens nadelig kan beïnvloeden. John Komlos, de demograaf wiens onderzoek de geringere lengte van de soldaten van Lodewijk XIV aan het licht heeft gebracht, had zeker gelijk in de stelling dat de zeventiende-eeuwse crisis ‘een immens groot effect had op het menselijk organisme’. Zijn gegevens bieden wellicht het helderste – en treurigste – bewijs van de uitwerking van de Kleine IJstijd op de wereldbevolking. De diverse hongersnoden eisten niet alleen levens, een groot deel van de overlevenden belichaamden letterlijk de grimmige bewering van Hobbes dat ‘het leven van de mens (…) eenzaam, armoedig, naar, hard en kort’ was geworden.

Een overbevolkte wereld?

Jagers in de sneeuw - Pieter Bruegel de Oude, 1565
Jagers in de sneeuw – Pieter Bruegel de Oude, 1565
Hoewel Hobbes en zijn tijdgenoten kennelijk iets minder lang waren dan hun grootouders, waren ze veel talrijker. In het grootste deel van de zestiende eeuw had een mild klimaat het mogelijk gemaakt dat de bevolking in de meeste gebieden van Europa en Azië toenam en in sommige streken zelfs verdubbelde, zodat China tegen 1618 kon bogen op ongeveer 150 miljoen inwoners, India 116 miljoen inwoners telde en Europa 100 miljoen inwoners. In sommige gebieden was het aantal inwoners zo snel gestegen dat er niet voldoende lokale bestaansmiddelen waren om hen van voedsel te voorzien, op grond van een andere wrede berekening: de bevolking neemt in meetkundige zin toe, terwijl de landbouwopbrengsten slechts rekenkundig toenemen. Net als bij samengestelde rente, zorgt een gestage demografische toename van 1 procent per jaar niet slechts voor een verdubbeling van de bevolking gedurende een eeuw maar voor een verdrievoudiging; terwijl een toename van 2 procent gedurende een eeuw zorgt voor een zevenvoudige groei. Aangezien de opbrengst zelden in dit tempo toeneemt, kunnen er erg snel voedseltekorten ontstaan.

‘Veel tijdgenoten van Semedo vonden dat ook Europa overbevolkt was’

In de vroege zeventiende eeuw zagen veel mensen in dat sommige delen van de wereld meer monden telde dan konden worden gevoed, en ze waren bang voor de gevolgen. De benedenvallei van de Yangtze, Jiangnan genoemd, telde tegen 1618 ongeveer 20 miljoen bewoners, wat overeenkomt met bijna 1200 personen per 2,5 km² (ter vergelijking: de dichtstbevolkte gebieden ter wereld in de huidige tijd tellen 1000 personen per 2,5 km² ). Volgens Alvaro Semedo, een jezuïet die lange tijd in de regio woonde, verbleven in de jaren dertig van de zeventiende eeuw in Jiangnan ‘zo veel mensen dat niet alleen de dorpen maar zelfs de steden niet meer uit elkaar waren te houden’ en dat sommige streken ‘bijna volledig bewoond en bebouwd’ waren. Het bracht hem tot de volgende overpeinzing:

Dit koninkrijk is zo overbevolkt [eccessivamente popolato] dat ik, na hier tweeëntwintig jaar te hebben gewoond, aan het eind nog steeds net zo verbaasd ben als in het begin door het enorme aantal mensen. De werkelijkheid kan echt niet worden overdreven: niet alleen in de grote en kleine steden en publieke ruimten (…) maar ook op straat zijn er gewoonlijk net zoveel mensen te vinden als er in Europa [alleen] zouden opdagen voor een of andere feestdag of een evenement.

Aangezien ‘het aantal mensen oneindig is’, concludeerde Semedo, ‘kan er voor zo veel mensen niet voldoende kapitaal zijn, of genoeg geld om zoveel beurzen te vullen’.

Winterlandschap met twee kolfspelende heren. ca. 1615-1620 - Hendrick Avercamp
Winterlandschap met twee kolfspelende heren. ca. 1615-1620 – Hendrick Avercamp

Veel tijdgenoten van Semedo vonden dat ook Europa overbevolkt was. Sir Ferdinando Gorges beweerde dat de vredestijd in Engeland ‘geen werkgelegenheid biedt aan de massa mensen die dagelijks toeneemt’, en hij stuurde kolonisten hoofdzakelijk naar Maine om de bevolkingsdruk in eigen land te verlichten. Op dezelfde manier deden zijn rivalen in de Virginia Company uit angst voor ‘het overschot aan behoeftige mensen, de oorzaak of aansporing van gevaarlijke opstanden’ hun best om ze uit Engeland over te brengen naar hun nieuwe kolonie. Deze en andere maatregelen waren zo succesvol dat tegen de jaren dertig van de zeventiende eeuw elk jaar duizenden de Atlantische Oceaan overstaken. Volgens sommigen werd de stabiliteit in Engeland hierdoor bevorderd, omdat de koloniën…

‘…als afvoerkanaal dienen ter ontlasting van hun dichtbevolkte staat, waarvan de oevers anders zouden overstromen door het voortduren van de vrede, en voor interne verdeeldheid zou zorgen, of een groepering zou voortbrengen die geneigd was tot elke rebellie’.

Uitdunning

Wereldcrisis - Geoffrey Parker
Wereldcrisis – Geoffrey Parker
De inkt was amper gedroogd nadat deze woorden op papier waren gezet, of de wereldbevolking dunde drastisch uit. In China dachten de zegevierende Qing dat tijdens de crisis in het midden van de zeventiende eeuw ‘meer dan de helft van de bevolking omkwam. In Sichuan klaagden mensen dat ze geen enkele nakomeling hadden.’ Na tien jaar sektarisch geweld en burgeroorlog schreef een Engelse ooggetuige in de jaren vijftig van de zeventiende eeuw dat ‘iemand twintig of dertig mijl kon afleggen zonder een levend wezen te zien’, behalve ‘stokoude mannen met vrouwen en kinderen’, van wie de huid zwart ‘als een fornuis’ was ‘door de vreselijke hongersnood’. En een generatie later schatte een Engelse ooggetuige dat meer dan 500.000 Ierse mannen en vrouwen in de jaren veertig van de zeventiende eeuw waren omgekomen ‘door het zwaard en honger en andere beproevingen’. Elders deden tijdgenoten even grimmige constateringen. In Zuid-Duitsland geloofde een overlevende van de Dertigjarige Oorlog dat…

‘…er zo veel doden zijn gevallen dat iets dergelijks in de geschiedenis van de mensheid niet eerder is voorgekomen’.

Een lutherse predikant schreef in 1639 neerslachtig dat van de 1046 belijdende leden die hij tien jaar geleden nog had, slechts een derde over was: ‘Alleen al in de laatste vijf jaar zijn 518 van hen omgekomen door verschillende tegenslagen. Ik moet hen wel bewenen,’ vervolgde hij wanhopig, ‘omdat ik hier zo onmachtig en vereenzaamd achterblijf.’ In het door oorlog, hongersnood en ziekte geteisterde Frankrijk veronderstelde abdis Angélique Arnauld van Port-Royale (net buiten Parijs) in 1654 dat ‘een derde van de wereldbevolking is gestorven’.

Geoffrey Parker is een vooraanstaand Brits historicus, gespecialiseerd in militaire geschiedenis en de geschiedenis van het vroegmoderne Europa.

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 53.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×