Een klein kind dat nog niet alleen kan gaan en staan moet aan de leiband lopen. Wij zouden nu zeggen: het kind moet een toom of looptuigje dragen. De koorden waarmee vroeger het kind aan de leiband liep werden op de rug aan de kleding vastgemaakt, of met banden om het lijfje gesloten.
De gaffel is een houten vork met ruwe twee tanden, die bijvoorbeeld wordt gebruikt om stro op te schudden. De greep is een ijzeren vork met drie of vier tanden (bijvoorbeeld een mestriek). Van de gaffel in de greep betekent dus letterlijk van de tweetandige vork in de drietand vallen.
Vroeger brak de rechter zijn staf boven het hoofd van de veroordeelde. Vaak sprak hij hierbij de woorden : "Nu helpe u God, ik kan u niet meer helpen" of "ik verbreek met deze staf de band tussen u en de mensheid".
De bakermat was vroeger een mand van hout of matwerk voorzien van een hoge rug. De baker en het kind zaten in die mand als het kind moest worden verschoond en verzorgd.
Dit gezegde wordt in verband gebracht met de laat-middeleeuwse mode van de snavel of toetschoenen, die toen als voornaam golden. Aan de hand van de lengte van de schoenpunten kon men zelfs de rang van de drager bepalen.
De vinkenjacht was in Holland van oudsher een populaire bezigheid. De graag gegeten vogeltjes werden gevangen in de vinkenslag, een vangnet dat op afstand, door middel van het vinkentouw werd bediend.
Onder de falie verstond men in de Middeleeuwen een soort regenmantel, die vrouwen omsloegen om hun kleren te beschermen tegen de grilligheden van het klimaat. Het was een geplooide zwarte mantel met een grote kap.