Een klein kind dat nog niet alleen kan gaan en staan moet aan de leiband lopen. Wij zouden nu zeggen: het kind moet een toom of looptuigje dragen. De koorden waarmee vroeger het kind aan de leiband liep werden op de rug aan de kleding vastgemaakt, of met banden om het lijfje gesloten.
De gaffel is een houten vork met ruwe twee tanden, die bijvoorbeeld wordt gebruikt om stro op te schudden. De greep is een ijzeren vork met drie of vier tanden (bijvoorbeeld een mestriek). Van de gaffel in de greep betekent dus letterlijk van de tweetandige vork in de drietand vallen.
Vroeger brak de rechter zijn staf boven het hoofd van de veroordeelde. Vaak sprak hij hierbij de woorden : "Nu helpe u God, ik kan u niet meer helpen" of "ik verbreek met deze staf de band tussen u en de mensheid".
De bakermat was vroeger een mand van hout of matwerk voorzien van een hoge rug. De baker en het kind zaten in die mand als het kind moest worden verschoond en verzorgd.