In 1940 en 1941 hield seriemoordenaar Paul Ogorzow de stad Berlijn in zijn greep. De spoorwegmedewerker vermoordde verschillende vrouwen rond het spoor en kwam daarmee bekend te staan als de S-Bahn-moordenaar. De Kriminalpolizei maakte jacht op hem, maar desondanks wist Ogorzow lange tijd uit handen van justitie te blijven. De bijzondere geschiedenis wordt door WOII-kenner Kevin Prenger beschreven in zijn boek over Arthur Nebe, het hoofd van de Kriminalpolizei:
De S-Bahn-moordenaar
Hoofdstuk 11
Der Tod fuhr im Zug (de dood reed in de trein) was de angstaanjagende titel van de door Axel Alt geschreven roman uit 1944 over de seriemoordenaar Paul Ogorzow. Axel Alt was het pseudoniem van Wilhem Ihde, de secretaris van de Reichsschrifttumskammer. Zijn op “rapporten van de recherche” gebaseerde verhaal werd eerder, in 1942 en 1943, als feuilleton gepubliceerd in de Berliner Illustrierte Zeitung. Van het boek werden 500.000 exemplaren verkocht, een enorm aantal in oorlogstijd.1 De seriemoordenaar, die vanwege de locatie van de door hem gepleegde moorden bekend kwam te staan als “de S-Bahn-moordenaar”, veroorzaakte tot zijn arrestatie in 1941 veel onrust in Berlijn. In de herfst van 1940 begon hij met moorden. Het was een jaar geleden dat de oorlog begonnen was en Duitsland had gezegevierd over een groot deel van Europa. Enkel de Britten bleken tijdens de Slag om Engeland nog een geduchte tegenstander. De Berlijnse bevolking had de afgelopen zomer voor het eerst kennisgemaakt met geallieerde bombardementen en elke avond was het donker in de stad als gevolg van de verduisteringsmaatregelen. Behalve van buiten dreigde er dus ook gevaar van binnen: geen vijandige macht, maar iemand vanuit de Duitse samenleving.
Voordat Ogorzow begon met moorden had hij het park langs het spoorwegtraject van de S-Bahn van Rummelsburg naar Karlshorst in de noordoostelijke wijk Rummelsburg onveilig gemaakt. Hij maakte zich daar schuldig aan eenendertig bij de politie bekende verkrachtingen of pogingen daartoe. Eén keer was hij bijna in de kraag gevat; de echtgenoot en een vriend van het slachtoffer hadden haar horen gillen en waren te hulp geschoten. De twee mannen hadden rake klappen uitgedeeld, maar Ogorzow wist te ontkomen. Tijdens zijn latere verhoor zou hij verklaren dat hij vanaf dat moment zijn strategie veranderde; voordat hij de vrouwen verkrachtte verdoofde hij hen, zodat ze niet om hulp konden roepen of zich verzetten. De daaropvolgende tijd werd hij beduidend agressiever. Van 13 augustus 1939 tot 21 augustus 1940 viel hij in dezelfde omgeving vier vrouwen aan en probeerde hen te vermoorden. Op 20 september 1940 pleegde hij zijn eerste misdaad buiten het park. Tegen middernacht gooide hij tussen de stations Wuhlheide en Karlshorst een vrouw uit een rijdende trein. Wonderwel overleefde ze de val. Ze kon de politie melden dat de dader een spoorweguniform droeg. Op 4 november 1940 overkwam een andere vrouw hetzelfde op het traject tussen de stations Hirschgarten en Köpenick en ook zij overleefde de aanval. Ze hield er een zware hoofdschudding aan over, omdat ze op haar hoofd geslagen was met een loden kabel.
Het eerste dodelijke slachtoffer werd aangetroffen op 4 oktober 1940 in hetzelfde park als waar Ogorzow eerder toegeslagen had. De 20-jarige vrouw was gewurgd en in haar nek gestoken. Op 3 en 4 december werden nog twee dode vrouwen gevonden, één in de buurt van station Karlshorst en de ander ongeveer 500 meter verderop langs de spoorlijn. Hun schedel was ingeslagen en in elk geval één van de vrouwen was uit een rijdende trein gegooid.
De politie ging er vanaf dat moment vanuit dat alle moorden en pogingen daartoe konden worden toegeschreven aan één dader. De moordzaken hielden de Kriminalpolizei en de Berlijnse nazi-leiding in hun grip. Er werd een escortedienst voor alleenreizende vrouwen ingesteld en onder leiding van Kriminalkommissar Wilhelm Lüdtke werd een grootscheeps onderzoek gestart. Vijfduizend spoorwegmedewerkers werden onderzocht en elke nacht werden er patrouilles uitgevoerd door politiemensen en leden van de nazi-partij. Het gebied waar de lichamen van de vrouwen waren gevonden werd hermetisch afgesloten en alle daar aanwezige fietsers en wandelaars werden gecontroleerd. Rechercheurs verkleedden zich als spoorwegmedewerkers en hun vrouwelijke collega’s werden zelfs ingezet als lokaas.
Ondanks de inspanningen van de Kriminalpolizei om de dader op te sporen werden van 22 december 1940 tot 12 februari 1941 nog vier dode vrouwen gevonden, allemaal langs de spoorlijn van station Rummelsburg naar Friedrichshagen. Voor alle slachtoffers gold dat ze vermoedelijk van een rijdende trein gegooid waren nadat ze op het hoofd geslagen waren. Wie de dader was bleef onduidelijk. Voor de Kriminalpolizei was de op 29 september 1912 geboren Paul Ogorzow dan ook niet de meest voor de hand liggende dader. Sinds 1934 was hij in dienst van de spoorwegen en in de tijd dat hij de moorden pleegde werkte hij op het station Rummelsburg. Door zijn collega’s werd hij gewaardeerd en beschouwd als een betrouwbare en correcte sein- en wisselwerker. Hij was getrouwd en zijn buren zagen hem regelmatig knuffelen met zijn zoontje. Ogorzow was bovendien lid van de NSDAP en Scharführer in de SA. Toch was deze nationaalsocialistische voorbeeldburger een serieverkrachter en seriemoordenaar.
Bekentenis
Op 3 juli 1941 pleegde Orgozow zijn laatste moord; het lichaam van het 35-jarige vrouwelijke slachtoffer werd gevonden in dezelfde omgeving als waar hij in 1939 als verkrachter had toegeslagen. Op de plaats delict werd een voetstap aangetroffen die de politie bracht bij een timmerman die al eens eerder veroordeeld was voor een zedenzaak. De timmerman bleek een kruimeldief die in de donkere nacht, terwijl hij op weg was naar een inbraak of daarvan terugkeerde, gestruikeld was over het lijk van de vrouw. Hij was een gemakkelijk slachtoffer om de schuld op af te schuiven, maar Kriminalkommissar Lüdtke was overtuigd van zijn onschuld.
De doorbraak in de zaak kwam toen een collega van Ogorzow aan de politie meldde dat hij meerdere keren had gezien hoe Ogorzow tijdens werktijd over een hek geklommen was om daarna in het groen te verdwijnen. Ogorzow, die eerder al ondervraagd was, werd gearresteerd en opnieuw verhoord. Aanvankelijk beweerde hij dat zijn afwijkende route hem naar zijn minnares leidde, maar na een intensief verhoor bekende hij uiteindelijk acht moorden, zes pogingen daartoe en 31 verkrachtingen of pogingen daartoe. Hij verklaarde in een “roes” gehandeld te hebben. Volgens hem was zijn moorddadige gedrag begonnen nadat een Joodse arts hem behandeld had voor gonorroe. Daar had de rechter geen boodschap aan. Op 24 juli 1941 werd hij door het Sondergericht III van het Landgericht Berlijn als geweldpleger en “Volksschädling” ter dood veroordeeld en een dag later in de gevangenis van Plötzensee met de guillotine onthoofd.2
Werkwijze
De wijze waarop de zaak Ogorzow door de Kriminalpolizei opgelost werd, lijkt op het eerste gezicht vergelijkbaar met soortgelijke moordzaken in andere landen en in andere tijden. In een artikel in BBC History Magazine noemt de Britse historicus Roger Moorhouse het echter
“verbazingwekkend dat het tien maanden – en acht moorden – kostte voordat [Ogorzow] gevangen werd.”
Hij voert aan dat de recherche immers wist dat de moordenaar een spoorwegmedewerker was, dat Ogorzow al eens ondervraagd was gedurende het onderzoek en dat de helft van de moorden was gepleegd binnen een straal van een kilometer rond zijn huis. De historicus noemt meerdere factoren die het onderzoek bemoeilijkten en vertraagden, waaronder enkele die niet zozeer typerend zijn voor Berlijn onder de nazi’s, maar hadden kunnen gelden voor vrijwel elke andere Europese stad in oorlogstijd. Net als vele andere Europese steden was Berlijn verduisterd en kampte de stad tijdens en na bombardementen met stroomstoringen. In de duistere en grotendeels verlaten straten en steegjes kon de moordenaar zich ongezien voortbewegen, zo legt Moorhouse uit. Hij was lang niet de enige misdadiger die dankbaar gebruik maakte van de duisternis, want de misdaadcijfers stegen en bezorgden de Berlijnse politie veel werk.
Een ander gevolg van het ontbreken van verlichting was de toename van het aantal ongelukken langs en op het spoor. In december 1940 werd er in de hoofdstad bijna elke dag iemand dodelijk overreden door een trein; omdat mensen geen hand voor hun ogen konden zien, vielen ze van het perron of werden ze door een trein geschept bij het oversteken van een spoorweg. Het was voor de Kriminalpolizei moeilijk om onderscheid te maken tussen de slachtoffers van zulke ongelukken (en zelfmoorden) en die van moord. Het dagelijkse politiewerk in oorlogstijd kostte zoveel capaciteit, dat de zoektocht naar een seriemoordenaar het uiterste vroeg van de politie.
Daderprofiel
Volgens Moorhouse werd het onderzoek daarnaast ook tegengewerkt door de ideologische en raciale vooringenomenheid van de politiemannen. Ogorzow voldeed niet aan het stereotype beeld dat de nazi’s hadden van misdadigers. Eén van de officieren suggereerde dat de moordenaar ongetwijfeld een Jood was, terwijl een ander vermoedde dat het een Britse agent was. Anderen meenden dat het een dwangarbeider moest zijn. Dat laatste was op zich geen onlogische aanname, gezien het feit dat er indertijd veel dwangarbeiders, van onder meer Franse en Poolse afkomst, tewerkgesteld waren in fabrieken in de omgeving van de moordlocaties. Bovendien bevond zich vlakbij de vindplaats van één van de slachtoffers een Arbeitserziehungslager, een strafkamp voor dwangarbeiders. De bewaking in de dwangarbeiderskampen werd aangescherpt en de dwangarbeiders die bij de spoorwegen werkten, werden aan een strenge controle onderworpen.
Dat de dader in werkelijkheid een Duitser was en bovendien een partijlid, een liefhebbende vader en een gewaardeerde spoorwegmedewerker, paste niet in het wereldbeeld van de rechercheurs. Waren ze minder vooringenomen geweest dan hadden ze Ogorzow misschien eerder als verdachte beschouwd.
“Het is niet moeilijk om te concluderen dat er mogelijk sneller sprake van gerechtigheid was geweest als Hitlers politiemannen niet gehinderd werden door de noodtoestanden van de oorlog, en niet zo pijnlijk verblind waren door de vooroordelen van de nationaalsocialistische wereldbeschouwing”,
…zo besluit Moorhouse.3 Hetzelfde kan geconcludeerd worden over andere zaken van de Kriminalpolizei. De overtuiging dat criminaliteit erfelijk en raciaal bepaald zou zijn, was een ondeugdelijk en misleidend uitgangspunt voor goed recherchewerk.
Boek: Het masker van de massamoordenaar
Bekijk dit boek bij:
2 – Bosetzky, H., “Paul Ogorzow – Der S-Bahn-Mörder”, 2008, op: www.stadtschnellbahn-berlin.de/geschichte/personen/ogorzow/index.php.; Moorhouse, R., “Paul Ogorzow: the Nazi Serial Killer”, BBC History Magazine, mei 2009, op: historian-at-large.blogspot.com/2009/06/paul-ogorzow-nazi-serial-killer.html.
3 – Moorhouse, R., “Paul Ogorzow: the Nazi Serial Killer”, BBC History Magazine, mei 2009, op: historian-at-large.blogspot.com/2009/06/paul-ogorzow-nazi-serial-killer.html.