Verschillende steden hadden vroeger een rasphuis. Hier werd hout geraspt ten behoeve van de verfindustrie. De mensen die er werkten deden dat meestal niet vrijwillig. Rasphuizen waren tuchthuizen waar misdadigers tewerkgesteld werden. Voor vrouwen was er een spinhuis.
“Coornhert was dus niet zozeer tegen lijfstraffen vanuit humanitair oogpunt, als wel vanuit de gedachte dat levenslang dwangarbeid verrichten effectiever zou zijn. Bovendien vormden tuchthuizen een handig middel om aan goedkope arbeidskrachten te geraken.”
In februari 1596 werd in Amsterdam het eerste tuchthuis geopend. Niet lang hierna kreeg dit huis het monopolie op brazielhout, dat in het tuchthuis geraspt moest worden tot poeder. Het tuchthuis kwam daardoor al snel bekend te staan als ‘rasphuis’. Een van de bekendste gevangenen was in 1668 de radicale Verlichter en vrijdenker Adriaen Koerbagh. Op een toegangspoortje bij het rasphuis, dat nog steeds bestaat, stond te lezen:
“Wilde beesten moet men temmen”
Tegen betaling was het rasphuis te bezoeken, bijvoorbeeld door ouders die hun ongehoorzame kinderen wilden laten zijn wat hen te wachten stond als ze het al te bont maakten.

Spinhuizen
In 1597 werd voor veroordeelde vrouwen in Amsterdam een spinhuis opgericht, waar men dus moest spinnen (losse vezels ineendraaien tot draad). Ook in andere steden in de Noordelijke Nederlanden werden in de periode hierna rasphuizen en spinhuizen geopend. In de Zuidelijke Nederlanden werd in 1770 voor het eerst een rasphuis geopend. Deze werd gebouwd op initiatief van aartshertogin Maria Theresia van Oostenrijk.