Pieter Cort van der Linden (1846-1935) was advocaat, universitair rechtsgeleerde en liberaal politicus. Hij was justitieminister in het kabinet-Pierson (1897-1901) en lid van de Raad van State. Van 1913 tot 1918 was hij zelf premier. Cort van der Linden was daarmee de laatste liberale premier tot aan Mark Rutte (2010).
Jeugd en studie
Zijn vader, Gijsbertus van der Linden, was advocaat en liberaal Tweede Kamerlid. Gijsbertus was vriend en medestander van Thorbecke, die de familie Van der Linden ook privé trof. Officieel waren zijn voornamen Pieter Wilhelm Adrianus Cort. Later voegde hij zijn laatste achternaam toe aan zijn achternaam. Hij ondertekende consequent als P.W.A. Cort van der Linden.
Cort was een goede leerling. Na het gymnasium studeerde hij rechten in Leiden. Veel van zijn hoogleraren waren liberaal. Een uitzondering hierop was de conservatief Hendrick Cock, die Cort nog net meegemaakt heeft voor diens emeritaat in 1865. Cock werd opgevolgd door de liberaal Johan Theodoor Buys, waardoor de jonge Cort twee totaal verschillende wereldbeelden kon vergelijken. Buys was beïnvloed door Duitse idealistische rechtsfilosofen. Hij waardeerde de staat positiever dan eerdere liberalen en meende dat individuen zich nog steeds persoonlijk verbonden moesten voelen met de gemeenschap. Opvattingen die steeds terug zouden keren in Corts eigen geschriften. In 1869 sloot Cort zijn studie af met een dissertatie Beschouwingen over het strand.
Advocaat en rechtsgeleerde
Na zijn studie werkte Cort van der Linden tien jaar als advocaat in Den Haag. De zaak van één van zijn cliënten kreeg veel aandacht van de toenmalige pers. Het betrof de van dubbele moord verdachte Hendrik Jut. Het misdrijf had voor grote volkswoede gezorgd – waar een kermisexploitant munt uit sloeg door met een nieuwe attractie te komen: de kop-van-Jut. Jut werd veroordeeld tot levenslang.
In 1879 werd hij commies-griffier van de Tweede Kamer. Daarna stapte hij over naar de wetenschap. In 1881 werd Cort van der Linden hoogleraar in de staatshuishoudkunde in Groningen, in 1891 stapte hij over naar de (voorloper van de) Universiteit van Amsterdam.
De vijftien jaar van zijn hoogleraarschap waren niet de gelukkigste van zijn loopbaan. Cort van der Linden deed zijn best er wat van te maken. Zo probeerde hij in Groningen, naar het voorbeeld van Buys, een debating society op te zetten. Hij had echter geen aanleg voor college geven. Collega’s wist hij evenmin van zijn ideeën te overtuigen. Aanvankelijk weet hij het aan zijn omgeving. Wie het deftige Den Haag, het politieke centrum, gewend is, kan het leven in een provinciestad als saai beschouwen. Maar in Amsterdam vond hij evenmin aansluiting bij academische collega’s.
Bij nader inzien kan hij de verkeerde leeropdracht gehad hebben. Hij doceerde over economie, terwijl hij een rasechte jurist was. Als hoogleraar strafrecht, staatsrecht of rechtsfilosofie was hij waarschijnlijk beter tot zijn recht gekomen. Het lag echter ook aan hemzelf. Net als Buys oriënteerde Cort van der Linden zich op Duitse denkers, maar hij miste het vermogen om zijn enthousiasme hiervoor over te brengen op collega’s en studenten.
Eerder studeerkamergeleerde dan politicus
Cort van der Linden volgde de politiek op de voet. Zijn voorkeur ging uit naar het liberalisme. Indertijd werden de leden van de Tweede Kamer nog via districten verkozen. In zijn Groningse tijd stelde hij zich twee keer kandidaat, maar hij knapte af op het campagne voeren, en op de concurrentie tussen liberalen onderling. Hij stelde zich niet meer kandidaat, volksvertegenwoordiger werd hij nooit.
Zijn verwachting dat een beweging, of zelfs een heel district, de meest geschikte kandidaat zou aanwijzen was waarschijnlijk eerder een romantisch ideaal dan blijk van politiek werkelijkheidsbesef. In dit opzicht bleef hij hangen in het liberale ideaal dat gangbaar was in de tijd van Thorbecke. Kandidaten moesten gekozen worden op basis van individuele geschiktheid. Eenmaal verkozen dienden zij, zonder last en ruggespraak, ieder wetsvoorstel afzonderlijk te beoordelen op wenselijkheid en geschiktheid. Het algemeen belang stond voorop. Politieke partijen zouden maar tot verdeeldheid zorgen en bovendien groeps- en partijbelang boven het algemeen belang plaatsen. Voor zover Kamerleden verdeeld konden worden in liberalen en conservatieven, waren het informele groepen van gelijkgestemden binnen de Kamer, geen georganiseerde fracties.
In 1879 richtte Abraham Kuyper Nederlands eerste politieke partij op, de orthodox-protestantse Anti-Revolutionaire Partij (ARP). Al snel volgden politici die zich nadrukkelijk als katholiek-confessioneel zagen (een formele rooms-katholieke partij kwam er overigens pas in 1926) en in 1894 werd de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) opgericht. Tegen de tijd dat de liberalen zich, niet van harte, neerlegden bij de noodzaak van partijvorming, bleken de liberalen ook nog eens te verdeeld om zich in één partij te verenigen. Cort was liberaal, maar werd nooit lid van een partij.
Klassiek-liberalen en sociaal-liberalen
De politieke betrokkenheid van Cort van der Linden bleek vooral uit geschriften die hij publiceerde. Aanvankelijk was het liberale maatschappijbeeld eenvoudig: de staat diende zich tot het uiterste minimum te beperken. Alleen datgene wat de mensen echt niet zelf konden, moest de staat dan maar doen, zoals defensie en handhaving van de wet (de ‘nachtwakersstaat’). Vanaf de jaren 1870 ontstond tegenover dit ‘klassieke’ liberalisme een nieuwe stroming, die meende dat de overheid op sommige zaken wel degelijk kon en moest ingrijpen, vooral op sociaal gebied.
Een verklaring voor de opkomst van deze nieuwe stroming waren veranderende inzichten over de economie. Economie als onderzoeksdiscipline stond in de negentiende eeuw in de kinderschoenen en zou pas in de twintigste eeuw als volwaardige wetenschap beschouwd worden (idem voor de sociale wetenschappen). Tegenwoordig vinden we begrippen als hoog- en laagconjunctuur vanzelfsprekend, maar welvaart en armoede zijn lang als morele begrippen beschouwd. Wie deugdelijk leefde (vlijt, spaarzaamheid, oppassendheid) zou daar ook de materiële vruchten van plukken. Wie arm was, moest dat aan zichzelf te wijten hebben. Pas met de opkomst van de industriële samenleving (waardoor de nijverheid grotendeels verdween en werknemers in het nadeel waren ten opzichte van de werkgevers) en de toenemende verwevenheid met de wereldhandel ging men zich afvragen of hardwerkende mensen niet ook arm konden worden als gevolg van zaken waar zij geen invloed op hadden.
Socialisten zochten het antwoord in collectieve oplossingen. Dit wezen de sociaal-liberalen net zo zeer af als hun klassieke geestverwanten en alle liberalen bleven overtuigd van het recht op (particulier) bezit. Het verschil was dat sociaal-liberalen vonden dat de staat de omstandigheden die individuele ontplooiing in de weg stonden moest wegnemen (ook wel ‘ontplooiingsliberalisme’ genoemd). Sociale wetgeving kon voorkomen dat individuen buiten hun schuld in armoede belandden – vervolgens was het aan individuen om wat van hun leven te maken. Geen egalitarisme, wel gelijkheid van kansen.
Cort van der Linden neigde naar deze nieuwe ideeën. Hij publiceerde meerdere pamfletten. De belangrijkste was zijn boek Richting en beleid der liberale partij (1886), dat meerdere maatregelen voorstelde om de sociale ongelijkheid te verhelpen. Opvallend voor een liberaal: hij pleitte voor belastingverhoging voor de rijken. De praktische betekenis van zijn geschriften bleef beperkt, want hij was geen politicus.
Cort verwierp individualisme en competitie niet, maar meende dat individuen ook onderdeel waren van een gemeenschap. Deze gemeenschap zag hij bedreigd door de industrialisering en de ontstane praktijk van hoog- en laagconjunctuur, die vooral de macht van de rijken bevorderde. Door het ontstaan van nieuwe media (kranten) werden mensen zich echter meer bewust van de inkomensverschillen. Sociale wetgeving zou mensen gelijke kansen geven. Vanaf dat moment was het aan individuen zelf om er wat van te maken – in de competitie met andere mensen.
Hij was sceptisch over uitbreiding van het kiesrecht. Ja, het ideaal was dat alle burgers zich in zouden laten met de politiek. Maar bij algemeen stemrecht zouden veel mensen zich laten leiden door materieel eigenbelang en/of vatbaar zijn voor manipulatie door volksmenners. Mensen moesten eerst een bepaalde geestelijke ontwikkeling doormaken voor ze mochten stemmen. Tot die tijd was het beter als de kleine groep die wel bekwaam was de beslissingen nam. In hedendaagse ogen een paternalistische opvatting, maar Cort van der Linden was een man van de negentiende eeuw. Aan het einde van die eeuw zou hij inzien dat de beweging richting algemeen kiesrecht op gang was en niet gestuit kon worden, al juichte hij het niet toe.
In hedendaagse ogen maakt dit hem lastig te plaatsen. Voor zijn tijdgenoten, eind negentiende eeuw, was Cort van der Linden vooruitstrevend, terwijl hij naar de maatstaven van begin eenentwintigste eeuw eerder een conservatief lijkt. Zijn ideeën hebben raakvlakken met het liberalisme, maar ook met het conservatisme en (gezien zijn nadruk op de gemeenschap) de christen-democratie. Hij beschouwde zichzelf altijd als liberaal. Zijn onafhankelijke denken zal deels de verklaring zijn waarom hij geen partijlid werd.
1897-1901: minister van Justitie in het kabinet-Pierson
In 1896 verruilde hij het hoogleraarschap voor de functie van raadadviseur op het ministerie van Justitie en verhuisde hij terug naar Den Haag. Het jaar daarop werd hij minister van Justitie in het liberale kabinet van Nicolaas Pierson. Pierson had klassiek-liberalen en sociaal-liberalen opgenomen in zijn kabinet. Het leek hem praktisch als de justitieminister niet tot een van de twee stromingen behoorde, maar eerder een neutrale middenpositie innam. Hier maakte Corts onafhankelijkheid hem uitermate geschikt voor.
Zijn denkwijze bleek ook een voordeel in de omgang met de Tweede Kamer. Liberalen gingen uit van het individu, socialisten van de staat. Zowel Cort als de confessionele Kamerleden zaten daar tussenin: zij gingen uit van de gemeenschap, die tussen de staat en het individu zat. Ze hadden andere beginselen, maar deelden bepaalde standpunten. En de confessionelen beseften dat het zonder hem alsnog kon uitdraaien op individualisme of collectivisme. Omgekeerd kon Cort zich, vanwege de confessionele steun, onafhankelijk opstellen ten opzichte van klassieke liberalen die niks van sociale wetgeving moesten weten. Mede hierdoor kon hij, namens het kabinet, sociale wetgeving door het parlement krijgen: de kinderwetten, de Ongevallenwet, de Woningwet en de Leerplichtwet.
Als minister was Cort van der Linden ook betrokken bij de onderhandelingen over het huwelijk van koningin Wilhelmina met hertog Hendrik van Mecklenburg-Schwerin. Hij zou dit huwelijk februari 1901 persoonlijk voltrekken, als bijzonder ambtenaar van de burgerlijke stand. Cort en Wilhelmina zouden blijvend een goede band houden. Ze deelden een afkeer van partijpolitiek en van de antithese (de tegenstelling tussen confessionele en seculiere partijen). Tot aan het eind van zijn leven zou hij haar vertrouweling blijven. In haar autobiografie, Eenzaam maar niet alleen, is hij een van de weinige politici waar zij positief over was.
1902-1913: Raad van State
In 1901 verloren de liberalen de verkiezingen. Abraham Kuyper werd premier van een confessioneel kabinet (1901-1905). Cort werd lid van de Raad van State, het orgaan dat adviseert over wetgeving. Voor een politiek betrokken jurist die afkerig is van partijpolitiek mogelijk de prettigste functie om te bekleden.
Hij zou niet helemaal uit de politiek verdwijnen. In 1905 werd hem aangeboden een liberaal minderheidskabinet te leiden, wat hij weigerde. Tijdens een korte kabinetscrisis in 1907 waagde hij een informatiepoging. Koningin Wilhelmina hoopte dat hij op een dag het hoofd zou worden van een kabinet dat liberalen en confessionelen zou verenigen, een ‘fusiekabinet’.
Als premier had Kuyper zich vooral opgesteld als kampioen van de antithese. Naderhand gingen ook confessionelen zich afvragen of een premier niet eerder verzoener dan partijman moest zijn. Er ging een andere wind waaien in Den Haag. Al tientallen jaren stagneerde de politiek om sociale wetgeving, om de kiesrechtkwestie (wel of geen algemeen kiesrecht?) en de schoolstrijd (mochten er protestantse en katholieke scholen bestaan naast de openbare en zo ja, hadden die recht op overheidsgeld?). Het werd tijd om die kwesties definitief te regelen.
Na Kuyper zou eerst een liberaal kabinet aantreden, daarna weer een confessioneel. De wens tot grondwetherziening was er, het probleem zat in het vinden van consensus. Was het positief dat de verschillende partijen er in ieder geval met elkaar over spraken of negatief dat vervolgens de verschillen in maatschappijvisie naar boven kwamen?
1913-1918: het kabinet-Cort van der Linden
In 1913 waren drie, in verschillende mate, liberale partijen samen opgetrokken in de verkiezingscampagne, de ‘vrijzinnige concentratie’. De liberalen waren het eindelijk onderling eens geworden over het invoeren van algemeen mannenkiesrecht. Liberalen en socialisten behaalden 55 van de toen 100 Kamerzetels. Maar of ze samen konden regeren, bleef de vraag. SDAP-leider Pieter Jelles Troelstra wilde wel, maar zijn achterban deed moeilijk. Kort daarvoor had de partij definitief gekozen voor socialisme in plaats van communisme. Regeren met ‘burgerlijke’ liberalen bleek nog een brug te ver.
Cort werd uiteindelijk de formateur van een extraparlementair kabinet: de ministers hadden geen binding met het parlement. De ministers waren allemaal liberaal óf onafhankelijk (van het door Wilhelmina verlangde ‘fusiekabinet’ was dus geen sprake). Cort stelde zich als doel een grondwetswijziging om algemeen mannenkiesrecht en een algemeen ouderdomspensioen mogelijk te maken. Het laatste bracht hij niet tot stand, het eerste wel. De confessionelen stelden als voorwaarde voor hun steun dat het bijzonder onderwijs evenveel overheidsgeld zou ontvangen als het openbare. Zo kwam het tot in 1917 de Pacificatie van 1917: algemeen mannenkiesrecht in ruil voor gelijkstelling van het bijzonder onderwijs.
In 1914 brak de Eerste Wereldoorlog uit. De Nederlandse regering streefde naar neutraliteit. In hoeverre dit werd bereikt door het kabinet of werd gegund door Engeland en Duitsland is discussie onder historici, maar Nederland slaagde erin buiten het strijdgewoel te blijven. Dit was niet makkelijk, want zowel Engeland als Duitsland meenden bij tijd en wijle dat Nederland niet werkelijk neutraal was, maar partijdig richting het andere land. Daarnaast wilden sommige Nederlanders, en zelfs enkele politici, liever een van de twee kampen kiezen. Cort werd zelf soms van Duitsgezindheid verdacht (bijnaam: ‘Cort unter der Linden’, naar een bekende laan in Berlijn), ook omdat hij eerder vooral Duitse filosofen las.
Het kabinetsbeleid werd niet beloond. Bij de verkiezingen van 1918 (de oorlog was nog niet afgelopen) wonnen confessionelen en socialisten. Later zou hij herinnerd worden als premier die boven de partijen stond.
Detail voor historici: zijn kabinet bracht in 1918 de Archiefwet tot stand.
Laatste jaren
Na zijn premierschap trok Cort van der Linden zich terug uit de actieve politiek. Hij werd opnieuw lid van de Raad van State, wat hij bleef tot zijn gezondheid achteruitging. Van 1918 tot 1932 was hij lid van het Permanent Hof van Arbitrage. Daarnaast legde hij zich toe op het internationale recht. Hij zou twaalf jaar lid en voorzitter zijn van de Carnegie Stichting. In 1935 overleed hij.
Privé
In zijn privéleven kende hij tegenslagen. Zijn eerste echtgenote overleed een jaar na hun huwelijk in het kraambed. Hun zoontje bleef niet lang in leven. Met zijn tweede echtgenote kreeg hij vier zonen. Een overleed op tienjarige leeftijd, een ander kwam in 1913, 31 jaar oud, om bij een treinramp. Een derde zoon overleefde een jaar later nipt een ander treinongeluk.
Zijn twee overgebleven zonen werden minder bekend dan hun vader, maar dienden op bescheiden schaal ook de publieke zaak. Rudolph (1886-1965), musicus van beroep, werd Engelandvaarder tijdens de Tweede Wereldoorlog. Pieter (1893-1969), jurist, werd Lid van de Raad van State en burgemeester van Groningen.
Boek: Cort van der Linden (1846-1935) Minister-president in oorlogstijd
Bronnen ▼
-Levensbeschrijving Mr. P.W.A. Cort van der Linden op www.parlement.com
-Hertog, J. den, ‘Cort van der Linden (1846-1935). Minister-president in oorlogstijd. Een politieke biografie’ (Leiden, 2007)
-Minderaa, J. T., ‘Linden, Pieter Wilhelm Adrianus Cort van der (1846-1935)’, in Biografisch Woordenboek van Nederland, http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn1/linden
-Puchinger, G., ‘Nederlandse minister-presidenten van de twintigste eeuw’ (Amsterdam, 1984)
-Schie, P. van, ‘Vrijheidsstreven in verdrukking. Liberale partijpolitiek in Nederland 1901-1940 (Amsterdam, 2005)