In het Rijksmuseum zag ik het gebeuren. Een meisje gaat met haar rug naar de Nachtwacht staan, achter haar een paar vriendinnen. Niet dat ze het doek van Rembrandt geen blik waardig keurt. Juist niet. In haar hand heeft ze een smartphone. Met een selfiestick maakt ze een foto van zichzelf. Op de achtergrond is het schuttersstuk van de Hollandse schilder te zien. De foto komt terecht op sociale media als Facebook, Twitter of Instagram. Ze was niet de enige, aan de lopende band zetten bezoekers zichzelf op de foto in het museum.
Achter zo´n kleine gebeurtenis gaat een wereld schuil. Historicus Auke van der Woud heeft een uiterst knappe poging gedaan om die wereld te ontdekken. Zijn boek De nieuwe mens, de culturele revolutie in Nederland rond 1900 gaat over de grootste verandering in de beschaving in Nederland tussen ongeveer 1880 en 1900. Van der Woud zet het flink aan: in deze twintig jaar is pakweg tweeduizend jaar oude beschaving onherstelbaar veranderd. Hoe? Vorm gaat voor inhoud, presentatie voor prestatie, beeld voor woord, fantasie voor werkelijkheid, empirische wetenschap voor filosofie, emotie voor ingetogenheid en lichaam voor geest. Die Rembrandt aan de muur in het Rijksmuseum is niet belangrijk, het gaat om Ik & Rembrandt.
Zak met botten
Wie het boek leest, raakt onder de indruk op hoeveel terreinen van het maatschappelijk leven het materialisme zijn invloed doet gelden rond 1900. In architectuur, stedenbouw, vormgeving van winkels, literatuur en uitgaan, overal is dat terug te zien. Om maar wat te noemen: de massaproductie zorgt voor eendere (en betaalbare) flats, rijtjeshuizen, kleding of meubels. De massaconsument laat de verbeelding spreken in de schouwburg; het elitaire huiskamerorkest kwijnt. Een mooi lichaam laat je zien: badhuizen en badplaatsen vervangen de tobbe thuis. Hygiëne draait de verhouding tussen geest en lichaam om: het lichaam is geen “zak met botten” meer maar een schoon lichaam zorgt voor een sterke geest.
De brede blik van Van der Woud op deze maatschappelijk verandering rechtvaardigt deze uitgave volledig. Terecht dat dit boek op de longlist van de Libris Geschiedenisprijs 2015 stond. Van der Woud weet een breed publiek te bereiken. Zijn boek uit 2007 won de prijs en Koninkrijk vol sloppen haalde in 2010 de shortlist.
Bovendien heeft Van der Woud een nieuwe vorm van ideeëngeschiedenis aangeboord. Geen vuistdikke werken meer waarin de hand van de auteur duidelijk zichtbaar is in het rangschikken en duiden van historische gebeurtenissen. De nieuwe mens is een overzichtelijke spiegel van de cultuur in 300 pagina’s, waarin Van der Woud bron na bron uitgiet over de lezer. Haarscherp wordt het beeld van het fin-de-siècle getekend.
Dissidente stromingen
Toch zou Van der Woud zijn eigen visie duidelijker mogen ventileren. In het boek neemt hij soms de binnenbocht. Het is jammer dat hij nauwelijks dissidente stromingen bespreekt die juist het materialisme van de nieuwe tijd wilden tegengaan. Denk aan kerken met hun eeuwenoude tradities, de literatuur van de Tachtigers, de op het verleden teruggrijpende architectuur van Pierre Cuypers, de toenemende aandacht voor godsdiensten als het hindoeïsme of andere niet-christelijke mystiek. Van der Woud noemt ze wel maar bagatelliseert ze.
Als hij de lijn vanuit het fin-de-siècle doortrekt en schrijft dat kerken uiteindelijk in de jaren zestig de strijd verloren hebben (p. 286-288), kan de lijn net zo goed nog verder worden doorgetrokken naar het heden. Eerder dit jaar becijferde het Centraal Bureau voor de Statistiek dat nog de helft van de Nederlanders zich religieus noemt. De interesse voor spiritualiteit en welzijn groeit, de aandacht voor schadelijke gevolgen van onbeperkt materialisme en consumentisme neemt toe.
Gelukkig trekt Van der Woud de scheidslijn tussen de “oude” en “nieuwe beschaving” niet zo ver door dat beide beschavingen niet naast elkaar kunnen bestaan. Neem de aandacht van de stadsmens voor de ongerepte natuur. Volgens Van der Woud trad bij deze “folkloristische stedelingen” (p. 215) dan een botsing van beschavingen op.
“We zijn hier terug bij de kern van de nieuwe cultuur, de cultuur van de massa die rationeel en irrationeel is, verstand en gevoel zijn even belangrijk, aandringen op echtheid en waarheid is even gewoon als meegaan met verleiding en illusie: het komt er niet op aan wie men is, maar op de indruk die men maakt. In de nieuwe cultuur was het niet vreemd om een wonder van cultuur en techniek – de moderne grote stad – te bagatelliseren en een ongerept landschap louter om het ‘mooi’ is heilig te verklaren. Heiligheid verwijst in de nieuwe cultuur immers niet naar iets hogers, en zeker niet naar het transcendente. Het heilige is aanwijsbaar. Het is zo mooi dat men er een ogenblikje stil van wordt.” (p. 183).
Kunst als troost
Dat “ogenblikje stil” worden kan ook een uiting van hoge cultuur zijn. Van der Woud neemt een weinig kritisch standpunt in wat betreft hoge en lage cultuur. De hoge cultuur van de geest, inhoud, kwaliteit en schoonheid zou zijn opgeslokt door de lage cultuur van lichaam, uiterlijk vertoon, massaproductie en functionaliteit. Maar toch is dat meisje met haar selfiestick voor de Nachtwacht mogelijk een voorbeeld van oude en nieuwe tijden. Zij is volstrekt niet uniek in het maken van haar zelfportret voor het schilderij. Omdat ze het meesterstuk niet zo aandachtig bestudeert, lijkt de inhoud ervan aan haar voorbij te gaan. Maar wie weet of ze thuis Wikipedia heeft doorgebladerd op zoek naar informatie over deze Rembrandt?
Kortom, normen en waarden staan niet meer vast in de nieuwe beschaving. Van der Woud weet dat. Hij legt in het laatste hoofdstuk zijn rol als beschouwend historicus neer en geeft een levensles ten beste. Kunst blijkt haar betekenis niet te hebben verloren in de nieuwe cultuur. Kunst is een troost in een mix van beschavingen waar niets meer zeker is.
“De nieuwe cultuur kon vrijwel alles absorberen. Ook de schilderijen van Malevitsj en van Mondriaan zijn in de twintigste-eeuwse massacultuur opgenomen: als iconen, visuele beelden die met een gevoelsassociatie in het geheugen blijven hangen. De oorspronkelijke inhoud is niet nodig, die zie je toch niet. De inhoud van hun werk is echter precies het enige wat de materialistische massacultuur nooit in zich zal kúnnen opnemen. De les van Malevitsj is immers dat het loslaten van de materiële wereld een bevrijding is en een mens gelukkig kan maken. De les van Mondriaan is dat dit zelfs midden in de hectiek van de moderne wereld kan gebeuren.” (p. 306).