Na de Slag
Na de gevechten bij Quatre-Bras waren de gewonden met karren naar Brussel overgebracht. Daar werd de bevolking geconfronteerd met de verschrikkingen van de oorlog. Op 19 juni zagen de burgers met verbijstering wat de directe gevolgen van een veldslag waren:
Eenige duizenden, meerendeels zwaar gekwetste soldaten van alle natiƫn, welke deel hadden gehad in de gevechten, vervulden niet alleen de mil. Hospitalen met dier binnenplaatsen en gangen, maar bovendien waren 10 kerken en openbare gebouwen voor deze lijders geopend; de straten zouden met hen bedekt zijn geweest, als niet zeer vele inwoners van Brussel, van den aanzienlijksten en rijksten af tot den armsten toe, hun huizen hadden open gezet om de lijders te ontvangen. Romeyn 63.
Het slagveld van Waterloo was afschuwelijk om te zien. Een ooggetuige schreef in een brief van 24 juni 1815 het volgende:
Ik heb heden het schrikbarende slagveld bezichtigd; duizenden liggen daar nog onbegraven, hoezeer honderden aan dezen laatsten pligt werken. De sedert twee dagen heersende warmte heeft de verrotting sterk bevorderd. Op een kwartier uur afstands van het slagveld ontwaart men reeds de verpestende reuk.
De nacht na de slag en ook nog de volgende dagen waren nog niet alle gewonden afgevoerd. Plunderaars trokken rond. Zij haalden de zakken van de gesneuvelden leeg en trokken hen de kleren uit. Naakte lichamen bleven achter. Ook gewonden werden door hen niet ontzien, zoals kolonel Ponsonby ondervond. Bij de tegenaanval van de Union Brigade was kolonel Frederick Ponsonby, commandant van het 12de regiment lichte dragonders, zwaar gewond door sabel- en lanssteken. Liggend in de modder verloor hij van tijd tot tijd het bewustzijn. Tot tweemaal werd hij beroofd door plunderaars die het slagveld afstroopten. Toen in de avond Pruisische ruiters de Fransen achtervolgden, reden deze over hem heen zonder hem op te merken. Omstreeks 24.00 uur werd hij door een Britse soldaat gevonden. Deze bleef bij hem, totdat hij om 06.00 uur naar een verbandplaats kon worden afgevoerd. Wonder boven wonder overleefde Ponsonby dit dramatisch avontuur.
Een extra kwelling voor de gewonden was de dorst. De burgemeester van Brussel vroeg aan de bierbrouwers om met hun wagens naar het slagveld te gaan om drinkwater aan te voeren. Rondlopende gewonde paarden vergrootten de sinistere aanblik van het slagveld, dat bezaaid lag met uitrustingsstukken en kapotgeschoten wagens. Sommige zwaargewonden smeekten om uit hun lijden te worden verlost.
De Engelse kapitein Haye herinnerde zich later dat Pruisische ruiters zwaargewonde geallieerde en Franse soldaten om die reden deze daad van ānaastenliefdeā uitvoerden. De Britse vaandrig C. Simpson werd door een kanonskogel zeer zwaar gewond. Hij leed verschrikkelijke pijnen vroeg of men hem uit zijn lijden wilde verlossen. Niemand dorst het aan. Die avond stierf Simpson op het slagveld. Wie gewond werd, maar nog enigszins kon lopen, moest op eigen gelegenheid een hulppost zien te bereiken. Zwaargewonden werden, soms liggend op een deur of op een deken, gedragen door meerdere soldaten, weggebracht. Anderen werden met karren afgevoerd.
Het leger van Wellington liet de gewonden niet aan hun lot over, maar ging wel van het beginsel uit: eigen mensen eerst! De Britse stafofficier Jackson schreef later:
Ik herinner mij in publicaties gezien te hebben, dat gewonden van onze bondgenoten, en ook die van de Fransen, zonder onderscheid, met de onzen werden verzorgd. Dat leek erg menslievend en prijzenswaardig, maar ik ben bang dat wij ons daarop niet kunnen beroemen. De waarheid is, dat, voorzover dat binnen onze mogelijkheden was eerst de gewonden van de Britten en van het KGL en vervolgens die van de Hannoveranen, van de Brunswijkers, van de Hollanders en Belgen werden verzorgd.
De Franse gewonden, die op het slagveld achterbleven, waren voor opvang en verzorging vooral aangewezen op de burgerbevolking. Majoor Harry Smith van de brigade Lambert ging op 19 juni op zoek naar gewonden. Smith:
“Bij Waterloo vertoonde het slagveld van rechts naar links Ć©Ć©n massa lijken. Op Ć©Ć©n plek, rechts van La Haie-Sainte, lagen de Franse kurassiers letterlijk tot hopen opgestapeld. Vele soldaten die niet gewond waren lagen onder hun paarden. Anderen, die afgrijselijke wonden hadden bekomen, werden door hun paarden, die met de benen lagen te spartelen, op hun gewonde lichamen getrapt. De aanblik was hartverscheurend en ik kon geen hand uitsteken om hen te helpen. De onverbiddelijke plicht riep mij naar dat gedeelte van het slagveld waar mijn kameraden waren gevallen, en hier had ik de handen vol met het verlenen van hulp aan velen die de gehele nacht onder de bloten hemel hadden doorgebracht.
In de militaire organisaties was uiteraard een plaats ingeruimd voorde opvang en verzorging van gewonden. Deze was vĆ³Ć³r 1815 het best geregeld in het Franse leger, maar, door het verloop van de Campagne van 1815 functioneerde deze minder goed dan bij de legers van Wellington en BlĆ¼cher. Voor de grote toestroom van gewonden waren echter de voorzieningen verre van voldoende. Bij de bataljons en regimenten waren chirurgijns en assistent-chirurgijns ingedeeld. Op hoger niveau waren er de ambulances, kleine mobiele verbandplaatsen c.q. veldhospitalen en vervolgens de centrale hospitalen. In een boerderij bij Mont-Saint-Jean bevond zich een dergelijke ambulance onder leiding van dr. John Gunning. Deze ambulance had te weinig capaciteit en kon maar een beperkt aantal gewonden opvangen. Napoleon had een ambulance bij LaBelle Alliance laten inrichten. Dat was ook een druppel op de gloeiende plaat. In Brussel was op 17 juni een centraal hospitaal ingericht. Dit stond onder de leiding van de chirurgijn 1ste klasse J.F. Kluyskens.
Toen de legers van Wellington en BlĆ¼cher op 19 juni begonnen met hun opmars naar Parijs, verlieten de organiek ingedeelde artsen en chirurgijns Waterloo en trokken mee. In de nacht van 19 op 20 juni arriveerde in Brussel de inspecteur-generaal van de Nederlandse Geneeskundige Dienst Sebald Justinus Brugmans. Met grote voortvarendheid en deskundigheid organiseerde hij de opvang en verzorging van de gewonden. Toen de burgemeester van Brussel Joseph van der Linden dāHoogvoorst zag aankomen dat er een veldslag gevoerd zou worden, had hij de bevolking van Brussel opgeroepen verbandmiddelen zoals pluksels bijeen te brengen en zich voor te bereiden op hulpverlening aan de gewonden. Toen het zover was, zette de burgerbevolking zich bijzonder in voor de opvang van de gewonden. Op het slagveld lagen duizenden lijken en gedode paarden. Het was van belang ze zo snel mogelijk te begraven of te verbranden om de uitbraak van besmettelijke ziekten te voorkomen. Door de haast waren de graven niet diep genoeg gemaakt en werden de lichamen met enkele schoppenaarde afgedekt. Maar dat niet alleen. Militairen gingen op zoek naar hun gesneuvelde wapenbroeders om die een ordentelijke begrafenis te geven.
Boek: Waterloo, 18 juni 1815 ā De val van de adelaar