Slaven sterven, land in zicht, maar d’ Eenigheid vaart door

9 minuten leestijd
De Rede van Paramaribo met rechts het Fort Zeelandia. Ingekleurde gravure, 18e eeuw. Atlas van Stolk.
De Rede van Paramaribo met rechts het Fort Zeelandia. Ingekleurde gravure, 18e eeuw. Atlas van Stolk.

Op 25 juni 1762, nu 252 jaar geleden, kreeg het slavenschip d’ Eenigheid uit Middelburg, sinds 9 mei van Afrika onderweg naar Amerika, land in zicht. Opperstuurman Daniël Pruijmelaar schreef in zijn logboek: Met zonsopgank zagen landt van steng in ’t ZWtZ (zuidwesten ten zuiden) na gissing 7 mijl van ons. De mededeling volgde op een andere gebeurtenis aan boord, die misschien nog meer indruk maakte: Op dato is ’t laaste craamkindt overleden. De slavenbaby was twee dagen eerder ter wereld gekomen, in een zware bevalling. De moeder zou de volgende dag bezwijken.

Het land was Frans Guyana, of misschien Brazilië. Dezelfde dag kwam de scheepsraad bijeen om een verklaring op te stellen ten requisitie (op verzoek van) den captain Jan Menkenveld om te verklaren dat het schip bij de kust van Amerika was aangekomen en nu door zou varen naar de Nederlandse kolonie Berbice in Nederlands Guyana (in 1796 door de Britten veroverd; nu in de staat Guyana).

… dat wij op den 25 junij 1762 ben gearriveerd voor de cust van America, sodat wij ondergeschreven en dus almede met den gemelte captain Jan Menkenveld hebben beraadslaagt en goedtgevonden om binnen de reviere van de Berbice in te loopen om aldaar eenige van of alle onse slaaven te verkoopen…

Een snauwschip, zoals d' Eenigheid. Gravure van Gerrit Groenewegen (1789), Rijksmuseum.
Een snauwschip, zoals d’ Eenigheid. Gravure van Gerrit Groenewegen (1789), Rijksmuseum.


Het leek een overbodige vaststelling van zaken. De instructie van het bestuur van de Middelburgse Commercie Compagnie (MCC) was duidelijk:

“Zodra u een armazoen slaven hebt gekocht, zeilt u direct naar de kolonie Berbice in Amerika. Daar zult u zich melden bij vendumeester Abraham Wijs om met gebruik van zijn advies en assistentie de verkoping van de slaven te organiseren. Wij gaan er vanuit dat een openbare veiling daartoe het meest geschikt is. Wanneer het hele armazoen tegen een redelijke prijs verkocht kan worden, dan zult u dat doen.”

Paniek aan boord

Het verslag van de scheepsraad maakt niet duidelijk dat er toch sprake was van een noodsituatie. Wel werd een reden voor de verklaring opgegeven:

…reden eenige onder onse slaaven swak sijnde, dagelijks komen te overlijden gelijk in het journaal kan werden gesien, andersints wij na Curasouw (Curaçao) souden hebben geseijld, …

De verslagen van opperstuurman en chirurgijn tijdens de overtocht maken duidelijk dat de handelswaar aan boord, de slaven, er niet goed aan toe was. Toen d’ Eenigheid op 8 mei koers zette naar Amerika waren er nog 319 slaven aan boord (van de 326 die totaal werden ingekocht). Op 25 juni waren het er nog 306; de volgende dag zouden er weer twee overlijden.

Concurrentie in Suriname

De bemanning had ook overwogen om naar Suriname te gaan, één dagreis verder, maar ze zag daar van af. Het aanbod van slaven zou er te groot zijn en dat zou de prijs die ze op zouden brengen te veel drukken:

… vonden mede niet goed om binnen de reviere van Surinamen in te loopen om aldaar slaaven te verkopen, also ons bekend is aldaar scheepen met slaven sullen leggen of dagelijks staan te komen die voor en met ons van de cust van Africa sijn vertrokken, so sij seijden na Surinamen gedestineerd te sijn en na allen schijn de slaaven aldaar tot geringe prijsen sullen werden vercogt, …

Dus werd bevestigd dat d’ Eenigheid door zou varen naar Berbice en, als daar niet alle slaven verkocht konden worden, door te zeilen naar de Nederlandse kolonie Essequebo, aan de volgende grote rivier in het westen (die in 1814 deel uit zou gaan maken van Brits Guyana).

… dog bijaldien het gebeurde wij onse slaaven in gemelte reviere de Berbice niet alle vercogte en een restandt quam over te houden, alsdan geresolveerd sijnde om met deselve na Essequebo te verseijlen en aldaar te verkoopen.

Slechte omstandigheden

Dat de gezondheid van de gevangen slaven zienderogen achteruit ging zal niemand verrassen. In een vorige aflevering werd duidelijk gemaakt dat op de slavenschepen van de achttiende eeuw 200 slaven op 30 m² werden ondergebracht. Bovendien werd de eerste slaaf al op 9 december 1761 gekocht; die leefde dus al meer dan een half jaar deinend aan boord, en had er waarschijnlijk nog steeds geen idee van wat hem boven het hoofd hing.

In de vorige aflevering werd duidelijk dat er al zeven gevangenen waren overleden voordat de reis naar Amerika kon beginnen, met 319 slaven aan boord. Op 11 juni 1762, de vorige aflevering, waren er nog eens vijf slaven overleden. Het sterven ging daarna onverminderd door, zo leert het logboek van chirurgijn Couperus.

Opdezelfde datum (11 juni) stierf een ‘vrouslaaf’ , die eenige tijt een febris intermittens (infectieziekte) had gehad en ondanks medicijnen sterk klaagde over hoofdpijn, at seer weinig, overleed schielijk op voornoemde dato

Mysterieuze dood van meisje

Op 13 juni moesten een meisjes- en een manslaaf aan het zeewater worden toevertrouwd (zonder de plechtigheid die anders was weggelegd voor bemanningsleden die het zeemansgraf kregen). Het meisje was een maand eerder door iemand geslagen, soodat het bloed haar sterk was uit ’t oor gelopen. Ze kreeg een gezwel. Medicijnen, zalf en insnijdingen in de huid brachten verlichting. Dat de chirurgijn zijn best voor haar deed kan blijken uit zijn eigen verslag:

Se bleef nog redelijk gesont, at en dronk seer wel, maar op voorgemelden dato, sooals ’s morgens aan de bak sat te eeten, overviel haar schielijk een braking, vermengt met veel gaf [gal], gaf aan haar aanstondts ’t diascordium Fracastorii (opiumbevattend kruidenmengsel) met aqua menthae (muntthee), dewijl ook in flaute viel, ’tgeen wederom overging, waarna sij na ’t watervat toeging om te drinken, maar soodra niet omlaag zijnde, of braakte wederom, waarop sij wederom na boven ging, maar soodra niet in ’t huisje zijnde, of kreeg opnieuw een overval en bleef schielijk doot.

Couperus stond voor een raadsel. Hij versogt aan de capiteyn om permissie om te visenteeren (sectie te plegen) of iets conde verneemen wat de oorsaak van haar soo schielijke doot geweest was.. Hij vond op de plaats was daar ’t abses sig eerst had geopenbaart, enig bloet en water, waarop verder ging en ondersogt in ’t meatus auditorius (gehoorgang), bevond in deselve veel korrels als kuit van vis beneffens een sterke putrefactie (ontbinding, verrotting), konde niet anders vernemen of ’t cerebrum (grote hersenen) was geïnfecteert, edog konde nergens geen inpressio of fissura cranii (schedelbreuk) gewaar worden.

Positie van d' Eenigheid (oranje stip) toen 'land in zicht' kwam op 25 juni 1762. Op een landkaart van die tijd de afgelegde route (blauw en toekomstige reis (wit) weergegeven en onderop de stand van zaken op dat ogenblik: 306 slaven en 31 bemanningsleden. (Website d'Eenigheid)
Positie van d’ Eenigheid (oranje stip) toen ‘land in zicht’ kwam op 25 juni 1762. Op een landkaart van die tijd de afgelegde route (blausw en toekomstige reis (wit) weergegeven en onderop de stand van zaken op dat ogenblik: 306 slaven en 31 bemanningsleden. (Website d’Eenigheid)

Drukke dagen voor chirurgijn

Het tweede slachtoffer die dag was een manslaaf, die al een dag of tien aan een infectieziekte leed. Couperus schreef hem een laxeermiddel voor en poeders tegen de koorts. Hij dronk redelijk wel. Maar op den 13 dito ’s avonts om tien uuren van omlaag komende om te wateren ende reets in ’t huisje zijnde, soo viel neder en was doot.

Op 16 juni overleed een oudere manslaaf aan een disenteria (ingewandziekte die zich kenmerkte door herhaaldelijk dunne en bloedige ontlasting). De voorgeschreven poedertjes en ‘ vomeeren’ (braken) hadden weinig resultaat. De jaren tamelijk hoog zijnde en seer weinig kragten hebbende overleed tsavonts op dato voornoemd.

Een meijsje slaaf, altoos mager en schraal zijnde leed volgens de chirurgijn aan een uittering, doordien sij als een geraamte wierd Ze klaagde nooit en at en dronk seer wel Medicijnen brachten geen verandering en op 20 juni was ze overleden.

Twee dagen later was er een mansslaaf, willende na ’t huisje gaan, kreeg schijnlijk een overval en bleef op staande voet doot.

De 23e juni was voor Couperus een drukke dag. Toen overleed een meijsje, was altoos mager en schraal, heb noeit aan haar iets kunnen bespeuren eenige siekte alsdat se volkomen uitteerde. Niets hielp.Alle middelen aangewendt hebbende en reets volkomen uitgeteert zijnde, soo overleed op voornoemde dato. Ook beviel een vrouslaaf in de kraam van een meijsje, had lange seer onpasselijk geweest, kreeg een sterke afgang, had een swaare kraamvloeijing, ook ’t menstruorum flux album (witte vloed). De zuigeling leefde, zoals gemeld, slechts twee dagen. De moeder stierf een dag later.

Toen het ‘land in zicht’ klonk waren er nog 306 slaven aan boord. De overtocht naar Amerika had al dertien Afrikaanse gevangenen het leven gekost en dat zouden er op korte termijn nog veel meer kunnen worden. Afbuigen naar Suriname, waar vers water en betere behandelmogelijkheden aanwezig waren, zou voor veel zieke slaven de redding kunnen brengen. Maar toch werd de reis voortgezet, naar Berbice; nog enkele dagreizen verder.

En dat bleek theorie. Als we ons veroorloven de kristallen bol te raadplegen, dan slaagde d’ Eenigheid er pas op 10 juli 1762 in het anker te werpen ‘bij de brandwacht, naast het Krabbeneiland en nog voordat de rivier de Canje afsplitst van de Berbice’. Er waren toen nog 299 slaven in leven.

Menkenveld wilde niet naar Suriname

Dezelfde positie op een actuele kaart. Paramaribo was nog maar drie dagreizen verwijderd, maar d'Eenigheid zeilde door.
Dezelfde positie op een actuele kaart. Paramaribo was nog maar drie dagreizen verwijderd, maar d’Eenigheid zeilde door.
Soms zijn de verslagen van de opperstuurman en de chirurgijn, en zelfs de verklaringen van de Scheepsraad, niet toereikend om de gebeurtenissen aan bood van d’ Eenigheid helemaal te begrijpen. Soms moet er ’tussen de regels door’ worden gelezen. De documentatie waarmee de website intussen is aangevuld, maakt duidelijk dat kapiteit Menkenveld er helemaal geen zin in had om naar Suriname te gaan. Hij had daar heel vervelende herinneringen aan.

Anderhalf jaar eerder, in januari 1761, toen hij kapitein was van het slavenschip Philadelphia, was hij in Paramaribo in conflict gekomen met kapitein-luitenant Albert Schurer, die hem het bloed onder de nagels vandaan had gehaald. Schurer was in dienst van de Sociëteit van Suriname en assisteerde de chirurgijn die in Suriname de toen 289 gevangen Afrikaane slaven moest ‘visiteren’; controleren op besmettelijke ziekten. Toen dat gebeurd was en het gezelschap in de kajuit van de kapitein op een maaltijd getracteerd zou worden zag Schurer kans een Afrikaanse vrouw mee te nemen naar de stuurmanshut, waar hij haar misbruikte.

Hij werd er op heterdaad, met de broek op zijn enkels, betrapt door Menkenveld, die in woede ontstak: “Gy verdoemde kaerel, siet gij het spil wel, ik zal er u voor laten kloppen dat er den gouverneur syn lust aan hebben zal. Ik ben souverain heer en meester op mijn schip”. Hij droeg Schurer op onmiddellijk boord te gaan.

De kapitein-luitenant was niet onder de indruk en voegde Menkenveld toe: “Is dat nu so een quaatje dat ik de negerin bij haar k** gekregen hebbe, ik zoude uw vrouw en zuster zelve wel n*****, al stont gij er zelfs bij!”.

Slaande ruzie

Menkenveld ging terug naar zijn kajuit. Even later kwam Schurer binnen, om onverdroten zijn maaltijd voort te zetten. Ooggetuige Daniël Pruijmelaar, toen en nu opperstuurman onder het bevel van Menkenveld, zag hem zich ‘brutaal terneder setten’. Er ontstond een woordenwisseling waarbij Schurer een volle fles rode wijn naar het hoofd van Menkenveld gooide Hij miste. Menkenveld gooide zijn bord naar Schurer en raakte hem boven het oog.

Het kabaal en geluid van brekend glas waren in de rest van het schip niet onopgemerkt gebleven. Matrozen zagen dat de roode wijn en ’t bier uijt de capteijnskamer in de constabelskamer door het luijktje was loopende. Schurer probeerde zijn degen te trekken, maar die werd door officieren afgepakt. De kapitein-luitenant blies de aftocht, noemde onderweg de Philadelphia een dieveschip, het scheepsvolk schelmen en gauwdieffen en dreigde de kapitein als hij aan land komd ik hem eerst een partij stokslagen sal laten geven.

Terug aan wal spande Schurer een rechtzaak aan tegen kapitein Menkenveld. De hele zaak nam maanden in beslag. Op 27 maart 1761 werden Schurer en Menkenveld allebei veroordeeld tot een geldboete van 100 gulden (nu ruim 1000 euro) en de helft van de proceskosten. Inclusief advocaat was Menkenveld ruim 2800 euro kwijt.

De zaak bleef in Paramaribo niet onopgemerkt. De daar wonende Pieter van der Werff schreef er een brief over aan de directeuren van de Middelburgse Commercie Compagnie, de bazen van Menkenveld, die met de Philadelphia naar Zeeland werd gebracht.

Brenger deeser sal zijn de captain Jan Menkenveld […]. Deeze captain Menkenfeld heeft hier veele onaangenaam ontmoetinge gehadt, want van sijn soo langduurige en verdrietige reijs van de kust hier arriveerende, heeft een militaire offecier (buijte functie) aan boord koomende insolentie gedaan, sooals de captain mijn verteld heefd. De gemelde offecier heeft van sijne kand ook verclaaring belegd en den captain Menkenfeld gedagvaard voor den regtbank tot reparatie van eer.

En met de rechtzaak was het verdriet van Menkenveld nog niet afgelopen:

Vervolgens is captain Menkenfeld met schelschap onnosel in de fortresse gaan wandelen, niet weetende dat de gemelde militaire offecier daar in arrest was (over andre saaken) en deeze, hem siende, is snel agter hem gekoomen en heeft Menkenfeld eenige swaare slaagen toegebragt […], gelijk ick hem desweegens beklaagde, want die militaire offecier is voor een slegt suppliant bekend.

Begrijpelijk wellicht dat kapitein Menkenveld er weinig zin in had om naar Suriname terug te keren, al zou dat ongetwijfeld nog een aantal slaven het leven kosten. Opperstuurman Pruijmelaar, getuige in de rechtzaak, waagde het niet om zijn baas van toen tegen te spreken.

Meer weten:
Volg elke dag de reis van het slavenschip d’Eenigheid (1761-1763/2013-2015)

Eerder verschenen op Historiek:

Zet tijdmachine op 1761 en reis mee met slavenschip (7 oktober 2013)
Slavenschip d’Eenigheid kocht (in 1761) eerste slaaf (10 december 2013)
Verdrietige Kerstavond aan boord van slavenschip (24 december 2013)
‘Zoo is het mogelyk in een zoo naauw vertrek 200 slaven te bergen’ (2 april 2014)
d’Eenigheid met 319 slaven op weg naar Amerika (10 mei 2014).
Al twaalf slaven d’Eenigheid zullen Amerika niet bereiken (11 juni 2014)

Openingsafbeelding: De Rede van Paramaribo met rechts het Fort Zeelandia. Ingekleurde gravure, 18e eeuw. Atlas van Stolk.

André Horlings (1945-2023) was journalist en van 'vlak na de oorlog', wat mogelijk zijn interesse voor onder meer de Tweede Wereldoorlog verklaarde. Schreef het boek Arnhem Spookstad en verzorgde de (eind)redactie voor een publicatie over het Duitse dwangarbeiderskamp Rees (1944-1945). Verzorgde in 2011 twee uitvoerig gedocumenteerde verhalen: Bruidegom achter prikkeldraad en Het drama van de SS Pavon. Bladerde graag in Google Books. Zie ook archief sinds 1995.

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 54.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×