Wie denkt dat Mata Hari de enige Nederlandse is die in de Eerste Wereldoorlog voor Duitsland spioneerde, komt bedrogen uit. Ze is zelfs niet de eerste Nederlandse burger die voor dat vergrijp werd geëxecuteerd. Die twijfelachtige eer heeft Heicke Janssen. Op 30 juli 1915 werd hij samen met Willem Roos in de Londense Tower tegen de muur gezet. Beide zeelieden waren eerder dat jaar uit Rotterdam vertrokken om te gaan spioneren in Engeland.
Na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 groeide neutraal Nederland in korte tijd uit tot een broeinest van internationale spionage. Rotterdam werd zelfs het grootste spionagecentrum ter wereld! Strategisch gelegen tussen Duitsland en Engeland vormde de internationale havenstad een perfecte uitvalsbasis voor Duitse spionage in Groot-Brittannië en Britse spionage in Duitsland en bezet België.
Al voor de oorlog begon hadden buitenlandse geheime diensten Rotterdam als basis gekozen. De Britse geheime dienst hield kantoor op de burelen van de Uranium Steamship Company aan de Boompjes.
De Duitse geheime diensten werden geleid vanuit het Keizerlijke Duitse consulaat-generaal in het Witte Huis. Het is dan ook niet vreemd dat beide diensten gebruik maakten van neutrale Nederlanders om in elkaars land te spioneren.
Uranium
Richard Tinsley was vestigingsdirecteur van de Uranium; een rederij gespecialiseerd in goedkope Trans-Atlantische overtochten voor Oost-Europese emigranten. Door de oorlog kwam het bedrijf stil te liggen. Maar Tinsley was onder het alias T ook chef van de Britse geheime dienst in Nederland. Onder zijn leiding groeide de Uranium gedurende de oorlog uit tot het belangrijkste Britse spionagebureau voor het Westelijk Front.
Vanuit Rotterdam leidden T en zijn geheim agenten spionagenetwerken in België en Duitsland. Het Belgische verzet leverde militaire inlichtingen over het Westelijk Front. Hun koeriers brachten na een levensgevaarlijke tocht hun rapporten naar Rotterdam, die na controle en analyse met de ferry naar Londen gingen.
Maar Tinsley wierf ook spionnen onder lokale Rotterdammers. Een aantal van hen werd in Duitsland opgepakt en tot lange gevangenisstraffen veroordeeld. Ook intimideerden de Britten Nederlandse bedrijven die zaken deden met Duitsland, ondervroegen ze van straat geplukte Duitse deserteurs en joegen ze op spionnen van hun Duitse tegenhangers. Van die tegenhangers was de geheime dienst N de belangrijkste.
N voor Nachrichten
N stond voor Nachrichten-Abteilung im Admiralstab en was de inlichtingendienst van de Duitse Keizerlijke Marine. Zijn hoofdtaak was het verzamelen van inlichtingen over de Britse oorlogs- en handelsvloot. Geheim agenten als Paul Vollrath en Hilmar Dierks runden spionagenetwerken wiens leden dagelijks in de Rotterdamse haven en cafés op zoek waren naar inlichtingen voor de Keizerlijke Marine. De vertrektijden en lading van geallieerde maar ook neutrale schepen waren van groot belang voor de U-boten, die hen buitengaats op de Noordzee konden opwachten en kapen of torpederen. Net als Tinsley wierf ook N spionnen onder de lokale bevolking.
Eind mei 1915 werden twee van hen in Engeland opgepakt. De zeelieden Heicke Janssen en Willem Roos maakten voor N een spionagetocht langs Britse havens. Als zij een Brits marineschip zagen liggen moesten zij de locatie in code telegraferen of met onzichtbare inkt opschrijven in een brief naar Nederland.
De Britse contraspionagedienst MI5 kwam hen echter op het spoor en Scotland Yard arresteerde hen. Janssen en Roos werden ter dood veroordeeld. Op de ochtend van 30 juli 1915 werd hun straf voltrokken in de Londense Tower. Janssen was als eerste aan de beurt om 06.00 uur. Naar verluidt weigerde hij een blinddoek en keek de dood in de ogen. Roos verzocht om een laatste sigaret en kwam tien minuten later voor het vuurpeloton.
Gedoogbeleid
Er waren tijdens de Eerste Wereldoorlog zoveel buitenlandse geheim agenten in Nederland dat het voor de overheid ondoenlijk was ze allemaal te bestrijden. In plaats daarvan koos de Generale Staf ervoor om goede banden te onderhouden met de spionagechefs. Zolang de geheim agenten zich aan de Nederlandse wet hielden en niets ondernamen tegen Nederland en zijn kwetsbare neutraliteit, werden zij grotendeels met rust gelaten.
Maar GS III ging nog een stap verder. In ruil voor gedogen moesten de Britse en Duitse geheime diensten inlichtingen over elkaar leveren. Deze gewaagde strategie leidde ertoe dat de kleine dienst veel te weten kwam. De uitvoering lag bij de Rotterdamse politie, wiens officieren op persoonlijke titel relaties opbouwden met de spionnenleiders. Op deze manier zou in geval van politieke problemen de schuld bij hen kunnen worden gelegd.
Er waren heel wat Nederlanders actief op het gebied van (contra)spionage. De Nederlandse regering kon dan wel neutraal zijn, niet iedere burger trok zich daar iets van aan. Dat samen met het gedoogbeleid en haar ligging zorgde dat geen stad ter wereld van 1914 t/m 1918 zoveel spionnen huisvestte als Rotterdam, dat daarmee het grootste spionnennest van de Eerste Wereldoorlog werd.
Dit artikel werd eerder gepubliceerd op 23 april 2013