Al sinds de Middeleeuwen wordt in Limburg steenkool afgegraven. De abdij van Rolduc nabij Kerkrade, in Nederlands Limburg, was de belangrijkste speler in deze kleinschalige economie.
Begin twintigste eeuw begon in Belgisch Limburg de zoektocht naar het ’zwarte goud’. In 1906 werd in Beeringen-Coursel, 20 kilometer van Hasselt, de concessie verleend voor mijnwinning in een gebied dat zich zou uitstrekken over ruim 5200 hectare en aan maximaal (in 1948) 6796 kompels werk zou verschaffen.
Het duurde trouwens nog lang totdat de eerste steenkool in Beringen naar boven werd gehaald. De aanleg van de mijn werd onderbroken door de Eerste Wereldoorlog; België was door Duitsland bezet. Pas vanaf 1922 werd steenkool naar boven gehaald, vanaf ondergrondse verdiepingen op 727, 789 en 850 meter. Het beste productiejaar was 1956 met 886.000 ton. In totaal bedroeg de productie 79.332.200 ton.
Maar op 28 oktober 1989 werden de mijnen gesloten en begon voor de mijnstreek een uiterst onzekere periode. Pas sinds de afgelopen jaren gloort er een nieuwe toekomst. In de nog altijd imposante mijngebouwen komen steeds meer verrassende initiatieven tot bloei. Beringen en omgeving groeien uit tot een belangrijke toeristische attractie met verrassende sportieve mogelijkheden.
Dreigende mijnsluiting
Op 23 januari 1984 kwam Freddy Vreven, de Belgische minister van Landsverdediging, voor een vergadering naar Hasselt, een vlaggenzee tegemoet. Even verkeerde hij in de veronderstelling dat het om een eerbetoon ging. Toen bleek “dat je met een vlag niet alleen kunt wuiven, je kunt er ook mee slaan. En mijnwerkers hebben een forse arm. Toegegeven, men dacht dat (minister van Economische Zaken) Marc Eyskens in de limousine zat”.
Dat schrijven Jan Grauwels en Luc Sieters in De slag om de Mijnen (1988) waarin bijzonder levendig en gedetailleerd de onrustige jaren rond de Belgische mijnsluitingen worden beschreven.
De sluiting van de Belgische steenkolenmijnen dreigde sinds 1983. Eyskens had al gesuggereerd dat sluiting ‘uiteindelijk in het voordeel van de mijnwerkers was’: “Er zijn economische wetten, en wie die negeert, wakkert alleen de sociale achteruitgang aan”. De gouverneur van Limburg waarschuwde: ‘Elke mijnsluiting zou dynamiet zijn’.
In Nederland was al in 1974 de laatste steenkool naar boven gehaald.
In de Belgische pers werden de mijnen betiteld als een ‘bodemloze put’. Maar na 23 januari wisten de excellenties, aldus Grauwels en Sieters, dat er meer was dan ‘een rimpel in de vijver’. “In Limburg gromde een sociale vulkaan.”
De mijnwerkers besloten die dag het werk neer te leggen. Er waren twee delegees per mijn uitgenodigd in Hasselt; zo had het vakbondsapparaat het geregeld. Maar de mijnwerkers waren er allemaal. Met toeterende autokaravanen verschenen ze in Hasselt, zetel na zetel. Een spandoek: ‘Limburg is een kerkhof geworden’.
Britse staking van een jaar
Belgisch Limburg stond niet alleen. Ook in Groot-Brittannië heerste onrust in de mijnen Op 5 maart 1985 gingen de mijnwerkers van Cortonwood in Yorkshire weer aan het werk, precies een jaar nadat hun ‘staking van de eeuw’ tegen de voorgenomen sluiting van 70 mijnen was begonnen. Daar trokken lange slierten van duizenden kompels met hun vrouwen en kinderen naar de mijn; de fanfare op kop. Op veel plaatsen werd gescandeerd: ‘The miners united will never be defeated’; de verenigde mijnwerkers zullen nooit verslagen worden.
Er werd uitstel bereikt, maar geen afstel. In 1983 waren er nog 174 werkende Britse mijnen. Op 18 december 2015 werd in Knottingley de laatste Britse steenkoolmijn buiten gebruik gesteld.
De dreigende mijnsluitingen stuitten ook in Beringen op volstrekt onbegrip en lokten een klassenstrijd uit. Hoe kwam het kapitalisme, het systeem ‘dat er niet in slaagt werk te verschaffen aan miljoenen werklozen’, erbij ‘in volle energiecrisis’ steenkool ’nutteloos’ te noemen, terwijl elke winter mensen sterven van de kou?
Het was een achterhoedegevecht. Nieuwe reorganisatieplannen werden afgekondigd of sijpelden door, zodat de betrokkenen het komende onheil uit de kranten moesten vernemen. Steeds opnieuw oplaaiende stakingen konden het onvermijdelijke niet afwenden. Milieuaspecten speelden nog geen enkele rol.
Voor de mijn van Beringen kwam het einde op 28 oktober 1989. Enorme mijnvelden bleven onontgonnen gebied. Slechts een klein deel van de steenkolenlagen was boven de grond gehaald. Een Mijnmuseum moest de herinneringen levend houden. De imposante mijngebouwen wachtten een onbestemde toekomst.
Toch is de strijd niet voor niets geweest, veronderstelden Grauwels en Sieters toen in hun boek:
Wij hebben mijnsluitingen moeten aanvaarden. Maar omdat wij er vijf jaar lang tegen vochten, heeft zich een generatie van duizenden mijnwerkers gevormd die anders denkt en anders handelt dan daarvoor. Deze generatie denkt anders over het kapitalisme, over de staat, over de vakbonden, over de verschillende politieke partijen. Het Oosten wordt gesloten maar deze generatie van mijnwerkers leeft voort, in de mijnen van Zolder en Beringen, aan de stempellokalen en in de andere bedrijven. De kapitalisten zullen drie mijnen kunnen sluiten, maar zij hebben een generatie arbeiders verloren. Met die generatie zullen wij doorwerken om de strijd rond Beringen en Zolder te winnen en om van Limburg de meest antikapitalistische provincie van België te maken!’
Toekomst industrieel erfgoed
Vijfentwintig jaar lang resteerde op het terrein van de ‘verlaten mijn Beringen’ een industriële spookstad, zoals een rommelige Duitse YouTube-video van ‘ScaryCoco’ uit 2014 kon suggereren: .
Maar die situatie is intussen dramatisch veranderd. In augustus 2009 werd al bekend dat het mijnterrein een nieuwe bestemming zou krijgen, met respect voor de gebouwen en de machines: het industriële erfgoedproject B-mine. Intussen zijn de grootste projecten gerealiseerd en beginnen toeristen be-MINE te ontdekken.
De mijnsite van Beringen omvat 100.000 m² aan bestaande gebouwen, die geleidelijk nieuwe bestemmingen krijgen. Daarmee is het de grootste industriële erfgoedsite in Vlaanderen en uniek in Europa. Van alle overige mijnsites in Belgisch Limburg is het de enige plaats waar het industriële hart van de mijn werd bewaard.
Het mijnencomplex ligt in het kleinstedelijk gebied van Beringen (45.000 inwoners); na Hasselt en Genk in grootte de derde stad van Limburg, en aan de voet van twee terrils; steenbergen. De locatie be-MINE wordt omgebouwd tot een toeristisch-recreatief project. Stedelijke functies als wonen, werken en winkelen worden daarbij evenwichtig met elkaar vervlochten. Met het masterplan voor de herbestemming van 32 hectare mijnterrein krijgt de historische locatie een waardige, waardevolle en eigentijdse invulling.
Rond de beschermde gebouwen van B-mine staan toerisme, cultuur, ontspanning en winkelplezier centraal. Ook is een belangrijke wooncomponent toegevoegd; een nieuwe wijk met de naam Wonen op be-MINE. Een winkelgebied voorziet in de belangrijkste levensbehoeften. Het volledige project is goed voor een investering van 150 miljoen euro en 500 banen.
Franstalige reportage uit 1948 over de mijnwerkzaamheden in Beringen (YouTube)
Mijnwerker Paul
‘Weten jullie wat dat was?’ vraagt ex-mijnwerker Paul als we door een ongemakkelijk krappe ruimte het oude mijngebouw binnen zijn gegaan. “Het was een lift. Daar konden zestien mannen in. Er waren vijf van die liften, die onder elkaar aan elkaar vast zaten. Als ze vol waren, met tachtig mannen, klonk een bel en dan suisde de lift naar beneden, met 15 meter per seconde. Na 42 seconden waren we beneden, op 800 meter, waar een temperatuur heerste van 39 graden’.
Echt naar beneden kan niet meer, daar achter het Mijnmuseum. De mijnschachten zijn ontoegankelijk gemaakt. Het onderhoud van het gangenstelsel zou onbetaalbaar zijn. De lift- en luchtinstallaties vergden onderhoud en de pompen die het binnenstromende grondwater moesten reguleren moesten blijven werken. Bovendien hoefde niemand meer ‘beneden’ te zijn; nooit meer. Intussen staan de schachten onder water.
Maar ‘bovengronds’ is nog genoeg te zien, dat inzicht geeft in het vroegere mijnwerkersbestaan. Rode draad in het verhaal van Paul is de aandacht voor de veiligheid. Mijngas was de grote vijand. Alles werd in het werk gesteld om het ontstaan van vonken te voorkomen.
We lopen langs een voormalige telefooncentrale. Die heeft een bijzonder constructie. Hij moest beslist kortsluitingvrij zijn. De kleinste vonk kon een ramp veroorzaken, leiden tot het instorten van mijngangen en de kompels onbereikbaar binnensluiten, zodat voor hen een nieuwe weg naar de vrijheid moest worden gegraven. Als verdere complicaties uitbleven.
Mijnramp 1943
Het beroep van mijnwerker was riskant. Bedrijfsongelukken kwamen vaak voor. En België telt verschillende mijnrampen; een ramp in Charleroi kostte in 1956 aan 262 mijnwerkers het leven.
In Beringen ging het één keer mis: in 1943. Uit een beschrijving op de website ‘Ons mijnverleden’:
Op maandag 21 juni 1943 om 8 u 40 ontvlamde (…) een plaatselijke ophoping van mijngas. De vlam sloeg tot 40 meter ver in de pijler, waar Belgen en Russische krijgsgevangen aan het werk waren. Zestien Belgen, negenentwintig Russen en vier arbeiders van andere nationaliteit waren rond 11 u 15 of minder dan drie uur na de ontvlamming naar drie ziekenhuizen van de streek geëvacueerd. Niemand werd ter plaatse gedood, maar tijdens de volgende dagen overleden negen slachtoffers.
Waarschijnlijk was bij het onderzoek naar een storing mijngas vrijgekomen. Een persluchtblazer werd bij vergissing uitgeschakeld. De veiligheidslamp van een opzichter doofde. De opzichter probeerde dat euvel te verhelpen door lucht in zijn lamp te blazen. De vlam ging aan ‘en de mijngashoudende atmosfeer veroorzaakte de ‘fatale steekvlam’. Alle arbeiders op haar weg werden in minder of meerdere mate verbrand.
100 km mijngang
Beringen telde in totaal 100 kilometer aan mijngangen. Een schacht kon tot een kilometer lang zijn en had twee gangen, om lege wagons aan te voeren en volle wagons af te voeren. Er werd altijd gewerkt met twee mijnwerkers. Paarden met hun trekkracht waren een onmisbare hulp. Volgens mijnwerker Paul pasten ze niet in de lift. ‘Ze werden in een harnas gehangen en gingen naar beneden’. Daar bleven ze soms jaren, tot ze ‘uitgewerkt’ waren. Pas dan werden ze weer naar boven gehesen. ‘Meestal werden ze dan goedkoop verkocht aan keuterboertjes, die er dan nog wat aan hadden’.
Paul begon al in de mijn toen hij dertien jaar oud was. ‘Dan was je duvelstoejager. Je moest de kleine klusjes doen’. Volwaardig mijnwerker was je op 16-jarige leeftijd.
Muizen en krekels
Ontluchting was heel belangrijk. Mijngas was een groot gevaar. Grote buizen zorgden voor de aanvoer van water en het afzuigen van stof en gas. Ook de uitrusting was aan de omstandigheden aangepast. Eten werd meegenomen in stoffen zakken; Een (meestal gebutste) drinkbus bevatte 2,5 liter water. Iedere mogelijkheid van het ontstaan van statische elektriciteit, en daardoor een fatale vonk, moest worden voorkomen.
Beneden waren de mijnwerkers niet alleen. ‘Er leefden muizen en krekels, Zolang je ze hoorde was er niks aan de hand. We verwachtten dat ze als eerste zouden vluchten. Hun aanwezigheid stelde de kompels gerust’. Net zoals de ‘mijnkanarie’.
In de jaren vijftig werd het ouderwetse handwerk deels vervangen door explosieven. ‘Daarmee werd een groter deel van de schacht tegelijk geschikt voor het delven van steenkool, terwijl er minder mankracht nodig was. ‘Door machinaal te werken kon de capaciteit worden vergroot van 1,40 meter per dag per mijnwerker tot 3 à 4 meter’.
Mijngebouw
We gaan naar het voormalige mijngebouw, waar de mijnwerkers een verplichte routine volgden. Iedereen had een koperen plaatje met identificatie, werknummer en een persoonlijke lamp. Er werd volcontinu gewerkt, in drie diensten. ‘s Morgens van 6 tot 14.15 uur; aangeduid met een driehoek, ‘s middags van 14 tot 22 uur; met vierkant en ‘s nachts van 22 tot 6 uur; cirkel.
De mijn van Beringen bood 6.000 kompels werk. Die waren niet altijd even tevreden. De geschiedenis van de mijn kent diverse felle stakingen; zie ook daarvoor het boek van Grauwels en Sieters.
We komen in het badhuis; een onafzienbaar grote ruimte vol badhokjes. Paul: ‘Een mijnwerker mocht zijn werk niet ongewassen verlaten. Niemand had thuis een badkamer. Er waren 500 douches. Wassen werd gedaan met Sunlight-zeep.’.
De badhokjes hadden een deur met open onderkant.
“Die openen was een doodzonde; vragen hoe lang nog te moeten wachten was ook taboe. Het was de kunst een badhokje uit te kiezen waar de collega bijna klaar was. Witte voeten betekende dat het niet zo lang meer zou duren.”
De badhokjes hebben de tand des tijds niet echt doorstaan. Om ze te behouden zal een grondige restauratie nodig zijn. Zoals ook de vier grote koeltorens op termijn zullen worden gerestaureerd.
Toeristische attracties
In 2013 vestigde het Toeristisch Onthaal van Beringen, het VVV, zich in het inkomgebouw van het voormalige mijnencomplex. De bezoeker komt zo automatisch terecht in het Patronomium; letterlijk: het vaderlijk erfdeel. Dat is geschikt gemaakt voor grote en kleinschalige, vaak sportieve activiteiten, variërend van (pop)festivals tot mountainbikecrosses. Op het voormalige kolenspoor werd een fietspad aangelegd. Vorig jaar gingen de belangrijkste attracties open; aan andere wordt gewerkt.
De gebouwen liggen aan de voet van een 55 meter hoge Avonturenberg; ooit een grauwe steenberg, een terril. Daar kunnen kinderen onbeperkt ravotten, klimmen, klauteren, glijden en ontdekken. Tussen een ‘bos’ van 1.600 palen – voormalige stutten voor de mijnen – bereik je via reuzentrappen, een touwenparcours, klimconstructies, kruiptunnels, wandelpaden, glijbanen en andere spelelementen de top van de berg, met een magnifiek uitzicht over de omgeving. Er is een mountainbikepark, een wandel- en erfgoedtraject en een vlonderpad. Op de top is een koolplein; een verzonken plein dat is ontstaan door het afgraven van de toplaag. Zo probeert men het ‘zwarte goud’ visueel aanwezig te maken.
TODI, Beringen. Duikervaringen vastgelegd in een bassin met tropische zoetwatervissen. (YouTube) Marco Boeters, 2016.
Duiken tussen vissen
Spectaculair is het indoorduikcentrum TODI, dat is gerealiseerd in de vroegere kolenwasserij. Hier werd het proceswater dat nodig was om de steenkool te wassen in twee grote betonnen kuipen ontdaan van onzuiverheid en slib. In oktober 2016 werd op die plaats een overdekt duikbassin geopend met een doorsnee van 36 meter, een diepte van 10 meter en gevuld met maar liefst 6,2 miljoen liter water van 23 graden. Daarin zwemmen 1500 kleurrijke, tropische zoetwatervissen, verdeeld over 25 soorten. Uniek is dat bezoekers er tussendoor kunnen duiken of snorkelen.
Sportieve klimgeiten kunnen ook terecht in het klimcentrum Alpamayo. De naam verwijst naar een berg in Peru die de ‘mooiste berg ter wereld’ wordt genoemd. In de voormalige electriciteitscentrale van de mijn van Beringen is het uitzicht minder bekoorlijk. Het is een klimwand van maar liefst 18 meter hoog, waar een ‘route’ tot 25 meter lang kan zijn en waar gevorderde klimmers zich kunnen uitleven op rond 1300 vierkante meter klimoppervlak. In de klimhal kunnen 50 ‘touwgroepen’ tegelijk aan de slag; er zijn ruim 150 ‘routes’ uitgelegd in alle moeilijkheidsgraden. In het restaurant zijn de indrukwekkende wandkasten met schakel- en meetapparatuur uit de mijntijd nog altijd te bezichtigen.
Naast het gebouw wacht de 50 meter hoge schachtbok, waaronder vroeger de liften pijlsnel de diepte in verdwenen, op het uitbouwen van nog meer gevarieerde sportieve mogelijkheden: abseilen, outdoor klimmen, ‘ferrrata’; alpinisme. Niet alleen de recreant kan hier terecht, maar ook professionals (bouwbedrijven, hulpverleners) kunnen zich hier laten bijscholen.
En dan is er ook nog de Sportoase, die al sinds 2014 open is. Naast en rond de majestueuze koeltorens is een zwemparadijs gerealiseerd met een officieel wedstrijdbad van 25 meter en verder een instructiebad, een peuter- en kleuterbad, een recreatiebad met bijbanen en een welnesszone met vier sauna’s. Buiten is er een buitenbad met lig- en speelweide.
Meer weten: Be-MINE, de mijnsite van Beringen
Boek: Mijnwerkers in Limburg – Een sociale geschiedenis
Impressie van de mogelijkheden van Be-MINE