Geschiedenis is 365 dagen per jaar leuk. Eens in de vier jaar mag je er zelfs nog een dag langer van genieten. Daarom houd ik er, zoals ik wel eens vaker heb verteld, niet zo van om een bepaalde datum aan te grijpen om in te gaan op een gebeurtenis die dan [vul hier een rond nummer in] jaar geleden heeft plaatsgevonden. Daarmee doe je het verleden en jezelf tekort.
Vandaag is er echter een meerwaarde. Het is oudjaar en ook al leest u dit misschien op uw werk, het is in feite de hele dag door al een beetje een feest. Er worden oliebollen gebakken, er wordt al wat vuurwerk afgestoken en de politieagent die u zonder licht ziet fietsen, kijkt de andere kant op omdat hij vandaag geen zin heeft de boeman uit te hangen.
Zo ook in Rome, zo ook op 31 december 192. Vanouds waren de laatste dagen van het jaar gewijd aan de god Saturnus, een vrolijk feest waarbij de mensen elkaar cadeautjes gaven, die soms iets te maken hadden met het feit dat dit de donkere tijd van het jaar was. Wie rijk was, deelde kaarsen uit, gemaakt van peperdure bijenwas. De hele stad had een feestmuts op, zoals Seneca het ergens typeert. Op oudejaarsdag losten mensen hun schulden af en werden schuldbekentenissen verbrand. Slaven en andere bedienden mochten het rustig aandoen. Soldaten droegen bij aan een ontspannen sfeer door geen wapens te dragen. 31 december was, kortom, de ideale dag om een keizer te vermoorden.
Achttienhonderdtweeëntwintig jaar geleden werd keizer Commodus om het leven gebracht. De zoon van de spreekwoordelijk goede Marcus Aurelius regeerde al twaalf jaar en had, om het voorzichtig uit te drukken, een gespannen relatie tot de Senaat. De zeshonderd senatoren hadden weliswaar aanzienlijk minder reële macht dan de keizer, die aan het hoofd stond van de legers, maar daar stond tegenover dat in het college alle bestuurlijke ervaring van het wereldrijk was verzameld. De senatoren waren stuk voor stuk zeer, zeer vermogend – en ook iemand die dertig legioenen commandeerde kon geen zeshonderd multimiljonairs negeren.
Anders dan zijn vader slaagde Commodus er niet in een werkrelatie op te bouwen. Het rijksbestuur veronderstelde een centrale bureaucratie en het bestuur van de stad veronderstelde de aanwezigheid van troepen, en al zo lang het keizerrijk bestond moest een heerser de strijdende belangen van de senatoren, de ambtenaren en de soldaten in evenwicht houden. Heel belangrijk was hierbij de benoeming van de commandant van de keizerlijke garde, de praetoriaanse prefect, die in feite ’s keizers rechterhand was: hij leidde de militaire zaken en deed de administratie, zodat de vorst zelf zich kon richten op de representatieve taken, zoals de omgang met de Senaat.
Maatschappelijk onaanvaardbare rechterhand
Het is een positie die in alle voorindustriële samenlevingen bestaat. Het beroemdste voorbeeld kent u uit het Bijbelboek Genesis, waarin Jozef carrière maakt in Egypte en zeer reële bestuurlijke bevoegdheden krijgt. In de islamitische wereld heette zo’n bestuurder vizier of sultan, in Japan was de shogun de machtigste man na de keizer. En overal hadden de vorsten hetzelfde probleem: hoe verhinderde je dat je rechterhand de macht overnam? Je kunt lachen om de stripverhalen van vizier Iznogoed, maar de relatie tussen hem en zijn kalief is herkenbaar.
De oplossing was doorgaans dezelfde: rekruteer je rechterhand uit een groep waarvan het maatschappelijk onaanvaardbaar is dat ze ooit de vorst zal leveren. De sultan naast de Abbasidische kalief was geen Arabier maar een Turk. Jozef was geen Egyptenaar maar een Hebreeër. En de prefect van de keizerlijke garde was geen senator, maar een ridder: de tweede laag van de Romeinse aristocratie.
Zo deed ook Commodus het, maar er waren verschillen met wat eerdere keizers hadden gedaan. Zijn praetoriaanse prefecten zochten voor bestuursfuncties steeds vaker mensen van buiten de traditionele families. Dat was niet ongehoord – de regering van Marcus Aurelius zag de schitterende carrière van een Publius Helvius Pertinax, een echte self-made man – maar tijdens de regering van Commodus gebeurde het wel steeds vaker. En, nog veel belangrijker: na de dood van zijn rechterhand Cleander nam Commodus de taken van de prefect in eigen hand.
De keizer zelf wees nu mensen uit niet-senatoriële families als bestuurders aan. Dat was meer dan de Senaat kon verdragen. Er groeiden problemen en er dreigde een crisis. Om die te verhinderen, moest Commodus uit de weg worden geruimd. Dat gebeurde op 31 december 192.