Wie slecht ziet heeft een probleem. Logisch dus dat de mens zich al eeuwenlang buigt over de vraag hoe het verminderde zicht op de beste manier hersteld kan worden. De uitvinding van de bril dateert waarschijnlijk uit de Middeleeuwen, maar lang daarvoor, bijvoorbeeld in de tijd van de Sumeriërs (ca. 3000 v.Chr.), werden er primitieve lenzen ontwikkeld die mogelijk gebruikt werden om voorwerpen te vergroten. De uitvinding van de moderne contactlens is weer een ander verhaal.
Wie aangemerkt moet worden als dé uitvinder van de contactlens, een hulpmiddel dat anders dan de bril direct óp het oog gedragen wordt, is niet helemaal duidelijk. Soms wordt gewezen op alleskunner Leonardo da Vinci. Feit is dat hij in 1508 in zijn Codex van het oog, Handleiding D suggereerde dat de kracht van het hoornvlies direct verbeterd kon worden door het hoofd in een kom met water te houden of een glazen halve bol over het hoofd te dragen. Dit bleef echter bij ontwerpen en van échte contactlenzen was dan ook geen sprake.
De Franse filosoof en wiskundige René Descartes werkte dit idee in de zeventiende eeuw verder uit. Hij suggereerde dat het zicht verbeterd kon worden wanneer men een buisje met water vulde en dat direct op het oog legde. Dit was een aardig idee, maar ook niet erg praktisch aangezien het buisje in het ontwerp van de Fransman zo dik was dat het onmogelijk werd om nog te knipperen. De Engelse wetenschapper Thomas Young liet zich echter inspireren door Descartes en ontwikkelde in 1801 een set contactlenzen. Erg praktisch waren deze vanwege voornoemde reden echter niet en bovendien waren deze lenzen niet gemaakt om zogeheten refractiefouten te corrigeren.
De moderne lenzen
De eerste contactlenzen die ook echt bruikbaar waren, werden rond 1890 ontwikkeld door twee artsen, een Duitser en een Fransman: Duitser Adolf Gaston Eugen Fick en Eugène Kalt. Onafhankelijk van elkaar maakten ze vrijwel gelijktijdig contactlenzen die direct op het oog gedragen konden worden en zo het zicht verbeterden. In vergelijking met de huidige moderne contactlenzen zorgden deze exemplaren nog voor vrij veel ongemak. De glazen lenzen konden slechts kort gedragen worden omdat ze niet ‘ademden’ waardoor zuurstofgebrek ontstond bij het hoornvlies. Bovendien zorgden de stukjes glas geregeld voor zwellingen in het oog wat het dragen van de lenzen een pijnlijke bedoening maakte. Tussen 1935 en 1939 werden er in de Verenigde Staten desondanks zo’n tienduizend exemplaren verkocht.
De lenzen van Adolf Fick hadden een doorsnede van 19 tot 22 millimeter en rusten niet direct op het hoornvlies, maar daaromheen, op het oog.
Verder moet hier nog de Duitse student August Müller vermeld worden. In 1889 presenteerde deze arts in opleiding aan de universiteit van Kiel een zelfgemaakte lens waarmee hij zijn eigen bijziendheid wilde corrigeren.
Vanaf 1935 werden de glazen lenzen vervangen door lenzen van kunststof. In de na-oorlogse jaren werden lenzen alsmaar populairder dankzij de ontwikkeling van steeds zachtere en beter ‘ademende’ lenzen.
Video over de fabricage van contactlenzen uit 1948:
Bronnen ▼
-1001 Ideeën – Robert Arp e.a., p.355
-1001 Uitvindingen – Jack Challoner e.a., p.449
-https://www.eyelens.nl/blog/de-geschiedenis-van-lenzen/