Hoe werd er in de Gouden Eeuw tekenles gegeven? Het Rijksmuseum in Amsterdam geeft vanaf eind deze maand, in een speciale tentoonstelling, het antwoord op die vraag.
De tekenkunst werd in de zeventiende eeuw beschouwd als hét fundament van alle beeldende kunsten. Niet alleen schilders moesten goed kunnen tekenen, ook architecten, beeldhouwers en edelsmeden moesten het deze kunstvorm ‘in de vingers’ hebben.
Wie zich in de Gouden Eeuw wilde bewamen in de schilderkunst ging rond zijn twaalfde in de leer bij een meester die lid was van een gilde. Deze leerlingen begonnen met het natekenen van prenten. Hiervoor waren destijds series prenten te koop die bedoeld waren om te worden gekopieerd. In zo’n zo’n serie prenten kwamen allerlei motieven voor, variërend van makkelijk tot moeilijk, zodat de leerlingen stukje bij beetje alle kneepjes van het vak in de vingers kregen.
Ook prenten van grote meesters deden soms dienst als studiemateriaal. Rembrandts prent De kruisafneming uit 1633 werd bijvoorbeeld rond 1661 door een jonge Moses ter Borch als voorbeeld gebruikt. Gevorderde leerlingen kregen vaak de opdracht om driedimensionale voorwerpen na te tekenen.
Tegen het eind van de opleiding moesten de leerlingen zich bekwamen in het tekenen naar levend model. In Rembrandts atelier stonden de leerjongens om de beurt model. Nette dames stonden in de zeventiende model geen model. Dat was zogezegd not done. Kunstenaars huurden daarom geregeld prostituees in.
Er werd ook geregeld buiten de ateliers getekend. Willem Goeree, die verscheidene praktische handelingen voor kunstenaars schreef, raadde zijn lezers aan elk jaar een paar weken op reis te gaan om buiten te werken.
Tentoonstelling
In de tentoonstelling Tekenonderwijs in de Gouden Eeuw: van natekenen tot ‘uyt de geest besteedt het Rijksmuseum uitgebreid aandacht aan de tekenles in de zeventiende eeuw. Vanaf 30 november toont het museum prenten en tekeningen die een overzicht geven van het tekenonderwijs in deze Gouden Eeuw.