Vierhonderd jaar vluchtelingen: de modelinburgeraars

Hoe werklustige Hongaren aan de piepers met jus gingen
6 minuten leestijd
Aankomst Hongaarse vluchtelingen op Utrecht-Centraal, december 1956. Foto: Nationaal Archief
Aankomst Hongaarse vluchtelingen op Utrecht-Centraal, december 1956. (CC0 - Wim van Rossem - wiki)
September 2016 verschijnt bij Prometheus het boek Achterlaten en opnieuw beginnen. Vluchtelingen in Nederland, toen en nu van Elias van der Plicht. Vanaf de zestiende eeuw vestigden zich talloze vluchtelingengroepen in Nederland. Van de Zuidelijke Nederlanders die vanuit het huidige België voor de Spaanse bezetter wegvluchtten, tot de Syriërs vier eeuwen later. Dit boek biedt een bijzondere kijk op deze vluchtelingen. Achterlaten en opnieuw beginnen laat ons een kant zien van het vluchtelingenvraagstuk die maar weinig aan bod komt: hoe mensen die alles achter zich moeten laten een nieuw bestaan moeten opbouwen. Op Historiek een bewerkt fragment over de Hongaren, die in de jaren vijftig naar ons land kwamen.

Kunnen de Hongaren wennen?

‘Kunnen de Hongaren wennen?’ Zo heette de rubriek waarin dagblad Trouw halverwege de jaren vijftig van de vorige eeuw verslag deed, van de moeilijkheden waar de Hongaarse vluchtelingen in Nederland tegenaan liepen. In eerste instantie kostte dat best wat energie. De aardappelen kwamen de nieuwkomers al snel de neus uit en dat die Hollanders slechts eenmaal per dag warm aten konden ze niet begrijpen.

Tijdens de Hongaarse Opstand van oktober 1956 ontvluchtten 200.000 Hongaren hun land: 2 procent van alle inwoners. Ze kwamen vooral terecht in naburige staten, met name in Oostenrijk. Aangezien de Oostenrijkers niet alle Hongaarse vluchtelingen konden opnemen, sprongen andere landen bij. Vanuit de overvolle vluchtelingenkampen kwamen in 1956 en 1957 ongeveer 3400 Hongaarse vluchtelingen naar Nederland.

Het merendeel van de vluchtelingen kwam vanwege politieke motieven. Ze waren anticommunistisch. Daarnaast waren er katholieke en protestantse Hongaren die vanwege hun geloof uitweken. Economische motieven speelden voor enkelen de grootste rol: deze vluchtelingen hoopten in het westen een leven met een hogere levensstandaard te kunnen beginnen. Onder de vluchtelingen zaten ook communisten. Zij dachten dat de oppositie het voor het zeggen zou krijgen en vreesden bijltjesdag. Toen bleek dat het communisme niet werd verdreven, keerden deze vluchtelingen in rap tempo terug naar hun vaderland.

De Hongaren die vanuit Oostenrijkse kampen naar Nederland kwamen, werden door Nederland geselecteerd. Bij de selectie werd rekening gehouden met hun inzetbaarheid op de arbeidsmarkt. Doordat de economie op volle toeren draaide, waren deze nieuwkomers welkom: bedrijven stonden te springen om Hongaarse arbeidskrachten. In januari 1957 waren er meer dan 11.000 aanvragen van werkgevers voor werknemers uit Hongarije.

Aankomst Rode Kruistrein met Hongaren te Utrecht, november 1956. Foto: Nationaal Archief
Aankomst Rode Kruistrein met Hongaren te Utrecht, november 1956. Foto: Nationaal Archief

Doordat vooral behoefte was aan mensen die met hun handen konden werken, moest de selectieprocedure met de nodige behoedzaamheid worden uitgevoerd om geen protesten op te roepen van de Oostenrijkse regering, van internationale organisaties en van de media. De selectie van bijvoorbeeld mijnwerkers kwam tot stand door clandestiene besprekingen tussen de Limburgse Staatsmijnen en een lid van het regeringsteam dat in de vluchtelingenkampen naar geschikte arbeiders zocht. Hongaarse intellectuelen met twee linkerhanden werd te kennen gegeven dat ze zich beter konden aanmelden voor overplaatsing naar andere landen dan Nederland.

”Intellectuelen met twee linkerhanden werd te kennen gegeven dat ze zich beter konden aanmelden voor overplaatsing naar andere landen.”

Een klein aantal Hongaarse vluchtelingen werd in gezinnen ondergebracht, het merendeel verspreid over kampen in heel het land. In het algemeen integreerden de Hongaren tamelijk snel. Een bedrijfsleider die Hongaren in dienst had, was zeer te spreken over de inzet van de vluchtelingen. Hij profiteerde van het communistische arbeidsethos waarvan zijn nieuwe werknemers nog niet los waren gekomen. Wie uit een land achter het IJzeren Gordijn kwam, was gewend keihard te werken. Het draaide er altijd om het verhogen van de productiviteit. Hongaren die op deze manier hadden geleefd, wilden op dezelfde wijze ook in het Westen hun bestaansrecht bewijzen.

De Stichting Spel en Sport, die in een twintigtal opvangkampen activiteiten organiseerde voor de vluchtelingen, plaatste een kanttekening bij die werklust. In een rapport uit 1957 beweerde de stichting dat

‘de wens om aan het werk te gaan veeleer een vlucht was. Als men werkt, heeft men minder tijd om te denken; rust daarentegen vraagt om gesprekken met jezelf en dit kan pas, wanneer je zelf innerlijk rustig bent. Dit nu was bij verreweg de meesten niet het geval. Dat kon, gezien hun recente historie, ook niet.’

In 1957 besloot de Gereformeerde Kerk in Nederland dat de Hongaarse vluchtelingen geestelijk ondersteund dienden te worden. Een van de predikanten die met deze taak werd belast, was Lajos Jakos (1894-1989). Deze Hongaarse dominee had bijna veertig jaar in Hongarije gewerkt, maar Nederland kende hij ook goed. In 1925 was hij namelijk met een Nederlandse vrouw getrouwd. Het lag dus voor de hand dat hij met zijn gezin naar Nederland probeerde te komen toen zijn werk in Hongarije in 1956 te gevaarlijk werd. Dat lukte en de Gereformeerde Kerk vroeg of hij de protestantse Hongaren die naar Nederland waren gevlucht wilde bijstaan.

Vluchtelingenkinderen uit Hongarije arriveren per trein te Leiden, februari 1957. Foto: Nationaal Archief
Vluchtelingenkinderen uit Hongarije arriveren per trein te Leiden, februari 1957. Foto: Nationaal Archief
In het Utrechts Archief liggen de verslagen waarin Jakos jaarlijks verantwoording aflegde van het werk dat hij had verricht. Het zijn waardevolle documenten, omdat ze een prachtig beeld geven van hoe het de Hongaarse vluchtelingen in Nederland verging.

Jakos reisde door het hele land om zijn landgenoten te helpen en op het rechte pad te houden. Een eenvoudige opdracht was dat niet altijd. Zo somberde hij eind 1957:

‘Mijn arbeid is een waar pionierswerk. Het is vooral in Limburg moeilijk te arbeiden onder de in de mijnen werkende Hongaren. Deze jongens van 17 tot 22 jaar hebben in Hongarije een geheel communistische opvoeding gehad. Deze jonge mensen, die alle godsdienstige en zedelijke basis missen, gaan nu, ver van het ouderlijk huis, hun eigen weg en het is niet te verwonderen, dat hun levenswijze dikwijls veel te wensen overlaat.’

Waar de jonge, alleenstaande mannen niet altijd in de pas liepen, had Jakos over de Hongaarse gezinnen niets te klagen. Hij schreef:

‘Met blijdschap kan ik opmerken, dat zowel in Limburg als in de andere gebieden, de Hongaarse gezinnen zich al heel goed geacclimatiseerd hebben en een normaal en evenwichtig leven leiden, dat ook de jonge mensen tevreden zijn, geen heimwee hebben, maar met grote lust werken. Ik heb de indruk, dat de Hongaarse vluchtelingen zich aan de toestand hier hebben aangepast.’

In het algemeen ging het de Hongaarse vluchtelingen goed af, vond Jakos. Ze leerden snel Nederlands en leken zich thuis te voelen op hun nieuwe plek. Wat is daar een beter voorbeeld van dan een gemengd huwelijk? Al in november 1958 was het zover. Tevreden blikte Jakos terug op de dag waarop hij het eerste huwelijk had ingezegend tussen een Hongaar en een Nederlands meisje.

Maar treurige gevallen – profiteurs – zijn er altijd. Jakos:

‘Er is hier een jongeman, die zich, toen hij in Holland kwam, als luthers heeft opgegeven, want hij had gehoord, dat Holland overwegend protestants is. Toen hij in Helmond terechtkwam, gaf hij te kennen dat hij zich bij die kerk zou aansluiten die hem het meeste steun zou geven. Nu is hij rooms want hij heeft van de roomse kerk een auto gekregen. Waar hij verder van leeft, weet niemand.’

Van dat soort leeglopers kende Jakos er niet veel, zodat hij in 1962 constateerde dat de integratie van de Hongaren al grotendeels was voltooid. Zijn collega, de in Utrecht woonachtige Hongaarse dominee Tüski, zette vraagtekens bij dat optimisme. In een rapport over de werkzaamheden die hij in 1966 had verricht onder de gevluchte Hongaren beweerde Tüski: ‘Vele Nederlanders spreken met vluchtelingen, maar ze komen echter niet tot een dieper contact. Het is niet toevallig, dat de vluchtelingen zo weinig echte vrienden hebben onder de Nederlanders en dit komt door het totaal anders-zijn in emoties, gevoelsreacties en andere opvoeding.’

Tüski dacht dat iedere vluchteling vroeg of laat een compromis moest zien te vinden tussen enerzijds datgene wat hij heeft meegebracht, wat in hem omgaat, en anderzijds de zaken die hij aantreft in het nieuwe land. Tüski:

‘Juist dit bewuste of onbewuste worstelen om het compromis te vinden blijft voor de Nederlander een gesloten boek, doordat hij zelf nooit zoiets behoefde mee te maken. Hier ligt echter een taak voor de ontheemden zelf om elkaar persoonlijk en organisatorisch bij te staan.’

Achterlaten en opnieuw beginnen
Achterlaten en opnieuw beginnen
In 1965, toen Jakos de zeventig was gepasseerd, vond de Gereformeerde Kerk hem te oud worden. Zelf wilde hij zijn werk liever niet neerleggen. Het compromis was dat hij nog tweemaal per maand mocht preken. In 1976 stopte hij daar uit eigen beweging mee. Niet vanwege zijn hoge leeftijd, maar omdat hij meende dat

‘het werk onder de verstrooide Hongaren overbodig wordt, nu iedereen al geheel ingeburgerd is en goed Nederlands spreekt – de kinderen spreken al beter Nederlands dan Hongaars.’

De redactie van Trouw zal het met hem eens zijn geweest. De rubriek ‘Kunnen de Hongaren wennen?’ was al lang ter ziele. De voormalige vluchtelingen schepten inmiddels zelf piepers met jus op hun bord. Hongaren, dat waren modelinburgeraars.

~ Elias van der Plicht
Dit is een enigszins bewerkte versie van een hoofdstuk uit Achterlaten en opnieuw beginnen. Het boek maakt deel uit van het project Ongekend Bijzonder. Elias van der Plicht is journalist en historicus.

Boek: Achterlaten en opnieuw beginnen – Elias van der Plicht
Lees ook: Hongaarse Opstand (1956)

Nederland ontvangt Hongaarse vluchtelingen

0
Reageren?x
×